In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van een Nigeriaanse verzoekster, die samen met haar minderjarige kinderen asiel heeft aangevraagd. De minister van Asiel en Migratie heeft op 15 mei 2025 besloten dat de uitzetting van verzoekster niet achterwege blijft, ondanks haar opvolgende asielaanvraag. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat zij de behandeling van haar bezwaarschrift in Nederland kan afwachten. De voorzieningenrechter heeft het verzoek beoordeeld en geconcludeerd dat er geen nieuwe relevante elementen zijn die de afwijzing van de asielaanvraag kunnen rechtvaardigen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekster en haar kinderen op 22 mei 2025 zouden worden uitgezet, wat een spoedeisend belang met zich meebrengt. Echter, het bezwaar van verzoekster heeft volgens de voorzieningenrechter geen redelijke kans van slagen, omdat de minister terecht heeft geoordeeld dat er geen nieuwe feiten zijn die de tweede opvolgende asielaanvraag ondersteunen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af, waardoor de uitzetting van verzoekster naar Nigeria kan doorgaan. De uitspraak is gedaan zonder zitting, omdat spoed dit vereiste, en is op 21 mei 2025 aan partijen meegedeeld.