ECLI:NL:RBDHA:2025:10881

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 juni 2025
Publicatiedatum
22 juni 2025
Zaaknummer
SGR 23/4461
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid beroep wegens gebrek aan belanghebbendheid en toewijzing schadevergoeding wegens overschrijding redelijke termijn

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 16 juni 2025, in de zaak SGR 23/4461, is het beroep van eiser niet-ontvankelijk verklaard omdat hij niet als belanghebbende kan worden aangemerkt. Eiser had namens anderen Woo-verzoeken ingediend, maar zijn beroep was op persoonlijke titel ingesteld, waardoor hij geen procesbelang had. De rechtbank oordeelde dat alleen de cliënten van eiser als belanghebbenden konden worden beschouwd.

Daarnaast heeft eiser verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank constateerde dat de redelijke termijn met drie-en-een-halve week was overschreden, ondanks dat eiser zelf om aanhouding had verzocht. De rechtbank wees het verzoek om immateriële schadevergoeding toe en veroordeelde de Staat tot betaling van € 500 aan eiser.

De uitspraak benadrukt het belang van het belanghebbendheidsvereiste in bestuursrechtelijke procedures en de gevolgen van overschrijding van de redelijke termijn in de behandeling van rechtszaken. De beslissing is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/4461

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 juni 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] in Frankrijk, eiser

en

de Nationale ombudsman (de No), verweerder

(gemachtigde: mr. L.L. Scheppink).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen buiten behandelingstellingen van verschillende Woo-verzoeken wegens misbruik van recht op grond van artikel 4.6 van de Wet open overheid (Woo).
1.1.
De No heeft met besluiten van 2 mei 2023 en 17 mei 2023 meerdere Woo-verzoeken buiten behandeling gesteld. Met het bestreden besluit van 22 juni 2023 is de No bij de buiten behandeling stellingen gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 19 mei 2025 op zitting behandeld. Eiser heeft digitaal aan de zitting deelgenomen. De gemachtigde van de No was fysiek aanwezig.
1.3.
Tijdens de zitting heeft eiser zijn verzoek om verwijzing naar een andere rechtbank op grond van artikel 46b van de Wet op de rechterlijke organisatie ingetrokken. De rechtbank ziet geen reden om dit ambtshalve alsnog te doen.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Bij besluiten van 2 en 17 mei 2023 heeft de No in totaal tien Woo-verzoeken buiten behandeling gesteld wegens misbruik van recht. [1] Deze Woo-verzoeken zijn door eiser namens anderen ingediend. Bij besluit van 22 juni 2023 zijn de bezwaren tegen deze besluiten niet-ontvankelijk verklaard, [2] omdat met het maken van bezwaar volgens verweerder wederom sprake zou zijn van misbruik van recht. Later heeft verweerder besloten de Woo-verzoeken alsnog in behandeling te nemen, waarop inhoudelijke besluiten volgden.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
3. Een belanghebbende is iemand wiens belang rechtstreeks bij het besluit is betrokken. [3] Alleen belanghebbenden kunnen tegen een besluit beroep instellen bij de rechtbank. [4] De rechtbank is van oordeel dat eiser geen belanghebbende is bij het bestreden besluit, en ook niet bij de inhoudelijke besluiten die naderhand zijn genomen. Zij overweegt daartoe als volgt.
3.1.
Los van het feit dat het bestreden besluit feitelijk achterhaald is en eiser niet kenbaar heeft gemaakt zich te verzetten tegen inhoudelijke besluiten op de Woo-verzoeken die alsnog in behandeling zijn genomen, is eiser niet rechtstreeks bij de besluiten betrokken. De Woo-verzoeken heeft hij namelijk niet op eigen titel ingediend, maar als gemachtigde namens zijn cliënten. Zij zijn dan ook de belanghebbenden in deze procedures en degenen die rechtsmiddelen kunnen instellen. Nu het beroepschrift uitdrukkelijk door eiser op persoonlijke titel is ingesteld, terwijl niet zijn belang maar de belangen van zijn cliënten rechtstreeks bij de besluiten zijn betrokken, is de rechtbank van oordeel dat eiser niet als belanghebbende kan worden aangemerkt en dat het beroep daarom niet-ontvankelijk is.
3.2.
Eiser heeft verzocht om toekenning van een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. [5] Op het moment dat de totale duur van de procedure te lang is, kan daar aanspraak op worden gemaakt. De behandeling van het bezwaar mag ten hoogste een half jaar duren, en de behandeling in beroep hoogstens anderhalf jaar. Voor de berechting van een zaak in eerste aanleg geldt dus als uitgangspunt dat de redelijke termijn is overschreden als de rechter niet binnen twee jaar na ontvangst van het bezwaarschrift door het bestuursorgaan uitspraak doet. [6] De omstandigheden van het geval kunnen aanleiding geven een langere behandelingsduur te rechtvaardigen.
3.3.
De bezwaarschriften zijn op 22 mei 2023 door de No per mail ontvangen en de rechtbank doet uitspraak op 16 juni 2025. Dat betekent dat de redelijke termijn met drie-en-een-halve week is overschreden. Weliswaar heeft eiser zelf heeft verzocht om aanhouding van onder andere dit beroep in afwachting van een uitspraak van de hoogste bestuursrechter en heeft hij de rechtbank geen toestemming heeft gegeven om uitspraak te doen zonder zitting, maar daarin ziet de rechtbank geen rechtvaardiging voor een langere behandelingsduur. Het verzoek van eiser om immateriële schadevergoeding wordt daarom toegewezen.
3.4.
De behandeling van het bezwaar heeft binnen de daarvoor geldende termijn plaatsgevonden. De gerechtelijke fase heeft daarentegen meer dan anderhalf jaar geduurd.
In beginsel is een vergoeding gepast van € 500 per halfjaar of gedeelte daarvan dat de redelijke termijn is overschreden. De rechtbank zal daarom de Staat veroordelen tot betaling van dat bedrag aan eiser.

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep is niet-ontvankelijk omdat eiser geen procesbelang heeft bij de behandeling van het beroep.
4.1.
Het verzoek om schadevergoeding vanwege overschrijding van de redelijke termijn wordt toegewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
- veroordeelt de Staat wegens overschrijding van de redelijke termijn tot betaling aan eiser van een schadevergoeding van € 500.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.I.H. Kerstens-Fockens, rechter, in aanwezigheid van mr. B.D.A. Mantingh, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 juni 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.In de zin van artikel 4.6 van de Woo.
2.Onder verwijzing naar ECLI:NL:RVS:2015:3834 en ECLI:NL:RVS:2017:3482.
3.Artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
4.Artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht.
5.Als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, van 7 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2206.