ECLI:NL:RBDHA:2025:10967

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 juni 2025
Publicatiedatum
23 juni 2025
Zaaknummer
25.20233
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • H. Hanssen - Telman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en artikel 17 van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 23 juni 2025 wordt het beroep van een Syrische eiseres tegen het niet in behandeling nemen van haar asielaanvraag beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie had de aanvraag op 1 mei 2025 afgewezen, met het argument dat Frankrijk verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 19 juni 2025 behandeld, waarbij de eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de asielaanvraag, op basis van de Dublinverordening en het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De eiseres voerde aan dat zij in Frankrijk te vrezen heeft voor indirect réfoulement en discriminatie vanwege haar geaardheid en hiv-besmetting. De rechtbank oordeelt echter dat de eiseres niet heeft aangetoond dat er in haar specifieke geval sprake is van schending van haar rechten. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de eiseres kan worden overgedragen aan Frankrijk. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van lidstaten onder de Dublinverordening en de noodzaak voor de eiseres om haar claims over de situatie in Frankrijk te onderbouwen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.20233

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam],

geboren op [geboortedatum],
van Syrische nationaliteit,
V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. H.A. Koning),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. B.W. Zagers).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 1 mei 2025 niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank merkt op dat de indiener van het beroep, op eigen verzoek en zoals ter zitting is besproken, zal worden aangeduid als eiseres.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 19 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, een waarnemer voor de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de minister. Mr. A.P.E.M. Pover trad op als waarnemer voor de gemachtigde van eiseres. Eiseres is bijgestaan door een tolk. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het besluit tot het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiseres. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden die eiseres heeft aangevoerd.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Frankrijk op 3 februari 2025 een verzoek om terugname gedaan. Frankrijk heeft dit verzoek op 3 april 2025 aanvaard.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
5. Eiseres voert aan dat zij in Frankrijk te vrezen heeft voor indirect réfoulement. Ze vreest verder te worden gediscrimineerd vanwege haar geaardheid en hiv-besmetting, en merkt hierbij op dat haar in Frankrijk hiv-medicatie is geweigerd. Ook kreeg eiseres geen tolk. Eiseres stelt dat er in Frankrijk in haar geval sprake is van systematische tekortkoming zoals bedoeld in artikel 3, tweede lid van de Dublinverordening. Eiseres betwist niet dat ten aanzien van Frankrijk in beginsel kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, maar is van mening dat er in haar specifieke geval niet van kan worden uitgegaan. Hiertoe wijst eiseres op de publicatie van Human Rights Watch van
23 december 2024, waaruit blijkt dat met name transgender personen erg kwetsbaar zijn voor discriminatie. Ook wijst eiseres op het AIDA-rapport van 2021 ten aanzien van het tekort aan opvangplaatsen. Eiseres overlegt ook een publicatie van 16 mei 2024 van AFP en twee publicaties van 13 juni 2024 van BNNVARA met betrekking tot toenemend geweld tegen LHBTI-ers. Tot slot overlegt eiseres een tweetal e-mails van het LGBT Asylum Support over een aantal incidenten in Nederland, waarbij ze slachtoffer was van discriminatie.
5.1.
Uit rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) volgt dat ten aanzien van Frankrijk mag worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. [2] Uit deze uitspraken volgt dat er problemen zijn (geweest) in de Franse asielopvang, maar dat niet is gebleken dat deze problemen dermate structureel en ernstig van aard zijn dat er bij een overdracht aan Frankrijk sprake is van schending van artikel 3 van het EVRM [3] of artikel 4 van het Handvest. [4] Het ligt daarom op de weg van eiseres om aannemelijk te maken dat in haar geval niet langer uitgegaan mag worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. [5] Daarin is eiseres naar het oordeel van de rechtbank niet geslaagd. Het AIDA-rapport waar eiseres naar verwijst is betrokken in de uitspraken van de Afdeling die hiervoor zijn genoemd en kan niet leiden tot een ander oordeel. De minister stelt verder terecht dat Frankrijk met het claimakkoord de garantie heeft gegeven dat de asielaanvraag van eiseres, met inachtneming van de Europese regelgeving, in behandeling wordt genomen. De minister had, gelet op het vorenstaande, geen aanleiding hoeven zien om nader onderzoek te doen of in het geval van eiser ten aanzien van Frankrijk van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Verder overweegt de rechtbank dat het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft geoordeeld dat - kort gezegd - een rechter bij een overdrachtsbesluit niet mag toetsen of indirect refoulement aannemelijk is wanneer deze rechter niet vaststelt dat er in de aangezochte lidstaat sprake is van systeemfouten in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen voor personen die om internationale bescherming verzoeken. [6] Nu de minister heeft mogen uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Frankrijk, zal de rechtbank daarom niet toetsen of indirect réfoulement aannemelijk is.
5.2.
Ten aanzien van de stelling dat eiseres geen toegang had tot een tolk overweegt de rechtbank als volgt. Eiseres heeft in Frankrijk nog geen asielaanvraag gedaan. Uit de verklaringen van eiseres op de zitting volgt dat zij ook zonder het indienen van een asielaanvraag een tolk ter beschikking heeft gehad, zij het dat dit niet is voor de duur en redenen die zij zelf noodzakelijk achtte. Uit het voorgaande volgt niet dat eiseres tijdens de behandeling van haar asielaanvraag in Frankrijk geen tolk tot haar beschikking zal hebben. Mocht eiseres van mening zijn dat Frankrijk, ten tijde van de behandeling van haar asielaanvraag, zich niet aan zijn verdragsverplichtingen houdt, dan ligt het op de weg van eiseres om daarover te klagen bij de daartoe bevoegde Franse autoriteiten. Niet is gebleken dat de daartoe bevoegde Franse autoriteiten eiseres niet kunnen of willen helpen.
Artikel 17
6. Ten aanzien van de beroepsgrond van eiseres, dat de minister de asielaanvraag aan zich zou moeten trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening, overweegt de rechtbank het volgende. Een lidstaat kan besluiten een bij hem ingediend verzoek om internationale bescherming van een onderdaan van een derde land of een staatloze te behandelen, ook al is hij daartoe niet verplicht op grond van de criteria in deze verordening. Dit volgt uit artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. Volgens paragraaf C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 wordt hier alleen in uitzonderlijke gevallen gebruik van gemaakt, als er sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden waardoor overdracht leidt tot onevenredige hardheid.
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat de minister zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de gunstigere positie voor LHBTI-ers in Nederland ten opzichte van Frankrijk de verantwoordelijkheid van Frankrijk niet wegneemt. Uit de overgelegde publicaties blijkt weliswaar dat er in Frankrijk problemen bestaan omtrent de positie van LHBTI-ers in Frankrijk, maar hieruit volgt niet dat homoseksuele en transgender asielzoekers in een nadeligere positie verkeren dan andere asielzoekers in Frankrijk ten aanzien van hun asielprocedure.
6.2.
Ten aanzien van de medische situatie van eiseres overweegt de rechtbank allereerst dat de medische omstandigheden niet zijn onderbouwd. De minister stelt zich op het standpunt dat de besmetting met het hiv-virus en de problemen met de nieren geen reden zijn om het verzoek om internationale bescherming in behandeling te nemen in Nederland. De rechtbank volgt de minister in haar stelling dat er geen aanwijzingen zijn dat Nederland het meest geschikte land is om de medische problemen te behandelen. Frankrijk heeft dezelfde medische verzorgmogelijkheden als Nederland, en daarom mag er verwacht worden dat Frankrijk de medische problemen van eiser net zo goed kan behandelen.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres mag worden overgedragen aan Frankrijk. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Hanssen - Telman, rechter, in aanwezigheid van
M.A. Postma, griffier.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Zie bijvoorbeeld uitspraken van de Afdeling van 10 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2362, 27 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2625, 30 augustus 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3552 en 3 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4011.
3.Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
4.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
5.Hierbij geldt de drempel die volgt uit het arrest van het Hof van Justitie van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218 (Jawo), onder overwegingen 91-93.
6.Zie de uitspraak van 30 november 2023, ECLI:EU:C:2023:934.