ECLI:NL:RVS:2024:3552

Raad van State

Datum uitspraak
30 augustus 2024
Publicatiedatum
2 september 2024
Zaaknummer
202405251/1/V2 en 202405251/2/V2.
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening en bevestiging uitspraak rechtbank inzake asielaanvraag

Op 30 augustus 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening en hoger beroep van een vreemdeling tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De vreemdeling had op 19 juli 2024 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling werd genomen. De rechtbank verklaarde het beroep van de vreemdeling op 13 augustus 2024 ongegrond. Hierop heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. P.J. Schüller, en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter overwoog dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De rechtsvraag die aan de orde was, was eerder door de Afdeling beantwoord in een uitspraak van 2 mei 2024, waarin de opvangvoorzieningen in Frankrijk voor Dublinclaimanten werden besproken. De vreemdeling had een AIDA-rapport ingediend, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat dit rapport geen wezenlijk ander beeld schetst van de situatie in Frankrijk dan reeds bekend was.

De voorzieningenrechter concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Het verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen, en de minister van Asiel en Migratie werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 30 augustus 2024.

Uitspraak

202405251/1/V2 en 202405251/2/V2.
Datum uitspraak: 30 augustus 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 92 van de Vw 2000, op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 13 augustus 2024 in zaak nr. NL24.28958 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
Bij besluit van 19 juli 2024 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen.
Bij uitspraak van 13 augustus 2024 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. P.J. Schüller, advocaat in Amsterdam, hoger beroep ingesteld. Ook heeft zij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De vreemdeling heeft een nader stuk ingediend.
Overwegingen
1.       Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Het hoger beroep gaat onder meer over een rechtsvraag die eerder door de Afdeling is beantwoord (uitspraak van 2 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1863, over de opvangvoorzieningen in Frankrijk voor Dublinclaimanten). Hieraan voegt de Afdeling toe dat het door de vreemdeling aangehaalde AIDA-rapport "Country Report: France 2023 Update" geen wezenlijk ander beeld schetst van de situatie in Frankrijk voor Dublinclaimanten dan uit de landeninformatie volgt die al bij de uitspraak van 2 mei 2024 is betrokken.
1.1.    Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
2.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.       wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Huizer, griffier.
w.g. Wissels
voorzieningenrechter
w.g. Huizer
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 augustus 2024
987