ECLI:NL:RBDHA:2025:10974

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 juni 2025
Publicatiedatum
23 juni 2025
Zaaknummer
NL25.6602
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van asielaanvraag door gebrek aan contact met gemachtigde

In deze zaak heeft eiser op 15 februari 2023 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in Nederland. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag op 20 januari 2025 afgewezen, waarna eiser op 11 februari 2025 beroep heeft ingesteld tegen dit besluit. De rechtbank heeft op 13 juni 2025 de zaak behandeld, maar eiser is niet verschenen en zijn gemachtigde heeft zich afgemeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser en zijn gemachtigde al bijna drie maanden geen contact meer hebben gehad, wat leidt tot de conclusie dat eiser kennelijk geen prijs meer stelt op de door hem aanvankelijk gezochte internationale bescherming. De rechtbank heeft het beroep daarom niet-ontvankelijk verklaard, zonder inhoudelijk op de zaak in te gaan. De uitspraak is gedaan door mr. C.I.H. Kerstens-Fockens, rechter, in aanwezigheid van mr. M.J.J. Roks, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.6602
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. M. van Werven),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. C. van der Zijde).

Procesverloop

1. Eiser heeft op 15 februari 2023 een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend in Nederland.
1.1
Verweerder heeft met het bestreden besluit van 20 januari 2025 deze aanvraag in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.
1.2
Eiser heeft op 11 februari 2025 beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
1.3
Verweerder heeft bij schrijven van 20 maart 2025, 7 april 2025 en 10 juni 2025 een schriftelijk standpunt uitgebracht over het beroep van eiser.
1.4
De gemachtigde van eiser heeft op 10 en 12 juni 2025 op dit standpunt van verweerder gereageerd.
1.5
De rechtbank heeft het beroep op 13 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van verweerder. Eisers gemachtigde heeft zich met voorafgaand bericht afgemeld voor de zitting. Eiser is niet verschenen.
1.6
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten en aanleiding gezien om onmiddellijk mondeling uitspraak te doen.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

Gronden van de beslissing

2. Volgens vaste rechtspraak [1] van de Afdeling dient er in beginsel vanuit te worden gegaan dat een vreemdeling geen prijs meer stelt op aanvankelijk gezochte internationale bescherming in Nederland, indien deze vreemdeling met onbekende bestemming vertrekt zonder aan verweerder te laten weten waar hij of zij verblijft. Op basis van een dergelijke melding kan een beroep niet-ontvankelijk worden verklaard wegens gebrek aan belang. In een recente uitspraak [2] van de Afdeling is daarbij overwogen dat de bestuursrechter – in het licht van het fundamentele belang van toegang tot de rechter en het bieden van doeltreffende en effectieve rechtsbescherming – voorzichtig zal moeten omgaan met het niet-ontvankelijk verklaren van een beroep op basis van een MOB-melding. Daarbij geldt dat het enkele niet-verschijnen van de vreemdeling en/of zijn gemachtigde ter zitting niet op zichzelf van betekenis is voor de beoordeling van het procesbelang. Een vreemdeling heeft belang bij een ingesteld rechtsmiddel als uit recente informatie van de gemachtigde van na de MOB-melding blijkt dat er nog contact wordt onderhouden met de vreemdeling over de procedure.
3. Uit het schrijven van de gemachtigde van eiser van 10 juni 2025 blijkt ondubbelzinnig en expliciet dat eiser en zijn gemachtigde al bijna drie maanden geen contact meer hebben met elkaar. Dit standpunt is bij schrijven van 12 juni 2025 gehandhaafd en daarin heeft de gemachtigde van eiser ondubbelzinnig afgezien van het recht om te verschijnen op de zitting en de mogelijkheid om het procesbelang namens eiser te onderbouwen. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder geconcludeerd dat eiser geen procesbelang heeft bij zijn procedure.
4. Gelet op de MOB-melding en het feit dat eiser en zijn gemachtigde al drie maanden geen contact meer hebben met elkaar, is de rechtbank van oordeel - met inachtneming van de meest recente jurisprudentie van de Afdeling - dat uit de houding van eiser moet worden afgeleid dat hij kennelijk geen prijs meer stelt op de door hem aanvankelijk gezochte internationale bescherming in Nederland. Eiser heeft daarmee geen rechtens te beschermen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep.
5. Het beroep is niet-ontvankelijk. De rechtbank geeft daarom geen inhoudelijk oordeel over het beroep van eiser. Het bestreden besluit blijft in stand.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.I.H. Kerstens-Fockens, rechter, in aanwezigheid van mr. M.J.J. Roks, griffier, op de openbare zitting van 13 juni 2025.
Dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. De verzenddatum van het proces-verbaal ziet u hierboven vermeld.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 22 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:579.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling van 1 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2662.