In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen de minister van Asiel en Migratie omdat deze niet tijdig heeft beslist op haar aanvraag voor een verblijfsvergunning. De minister heeft op 11 april 2025 alsnog een besluit genomen, maar eiseres heeft haar beroep gehandhaafd. De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep van eiseres niet-ontvankelijk is, omdat de minister inmiddels had beslist en eiseres geen procesbelang meer had bij haar beroep. De rechtbank heeft geen zitting nodig geacht en heeft geen uitspraak gedaan over de inhoud van het beroep.
De rechtbank heeft verder overwogen dat de minister geen bestuurlijke dwangsom verschuldigd is, omdat de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND van toepassing is. Deze wet bepaalt dat er geen dwangsom wordt verbeurd als de minister niet-tijdig beslist op een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de minister in de proceskosten van eiseres moet bijdragen, omdat het besluit van 11 april 2025 te laat is genomen. De rechtbank heeft de minister veroordeeld tot betaling van € 453,50 aan proceskosten aan eiseres.
De uitspraak is gedaan door rechter R.J.A. Schaaf en is openbaar gemaakt op 30 mei 2025. Eiseres heeft de mogelijkheid om binnen zes weken een verzetschrift in te dienen als zij het niet eens is met deze uitspraak.