In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 7 januari 2025, wordt het beroep van eiseres tegen het niet tijdig beslissen op haar aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) behandeld. Eiseres had op 12 april 2023 een aanvraag ingediend om verblijf als familie- of gezinslid bij haar referent. De rechtbank heeft besloten dat een zitting niet nodig was, waarop partijen hebben ingestemd. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten zonder behandeling op een zitting.
Eiseres verzocht om vrijstelling van het griffierecht, wat door de rechtbank werd toegewezen. De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld kan worden met een besluit, zoals vastgelegd in de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank verwijst naar eerdere jurisprudentie die stelt dat een ingebrekestelling vereist is bij het niet tijdig nemen van een besluit, tenzij er al een termijn is gesteld door de rechter.
In een eerdere uitspraak van 29 april 2024 had de rechtbank de minister een beslistermijn van acht weken gegeven, die niet is nageleefd. De rechtbank concludeert dat het beroep gegrond is, omdat de minister niet tijdig een besluit heeft genomen. De rechtbank heeft de minister verzocht om binnen twee weken een verweerschrift in te dienen, maar dit is niet gebeurd. Gezien de achterstanden bij de minister, heeft de rechtbank bepaald dat de minister binnen acht weken na deze uitspraak een besluit moet nemen op de aanvraag van eiseres.
De rechtbank legt een dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Eiseres krijgt gelijk, en de minister wordt veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 453,50. De uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, in aanwezigheid van griffier T.H. Bos, en is openbaar gemaakt via rechtspraak.nl.