ECLI:NL:RBDHA:2025:11227

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 juni 2025
Publicatiedatum
26 juni 2025
Zaaknummer
NL24.39298
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen door de minister van Asiel en Migratie en verzoek om proceskostenvergoeding

In deze zaak heeft verzoeker, vertegenwoordigd door mr. A.A. Hardoar, beroep ingesteld tegen de minister van Asiel en Migratie omdat deze niet tijdig had beslist op de nareisaanvraag van verzoeker. Op 6 februari 2025 heeft de minister alsnog een inwilligend besluit genomen. Hierop heeft verzoeker het beroep ingetrokken, maar verzocht om vergoeding van de proceskosten, waarop de minister niet heeft gereageerd.

De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechtbank overweegt dat de minister tegemoet is gekomen aan het beroep van verzoeker door alsnog een besluit te nemen. Gezien het procesverloop en de gedingstukken heeft de rechtbank het verzoek om proceskostenveroordeling als kennelijk gegrond toegewezen.

De rechtbank heeft de minister veroordeeld tot betaling van de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 453,50. Dit bedrag is vastgesteld op basis van de waarde per punt en een wegingsfactor van 0,5, omdat de zaak van licht gewicht is. Daarnaast moet de minister het door verzoeker betaalde griffierecht vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman en bekendgemaakt op 17 juni 2025.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.39298
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[verzoeker] , verzoeker V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. A.A. Hardoar) en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,de minister

Procesverloop

1. Verzoeker heeft dit beroep ingediend, omdat de minister niet op tijd heeft beslist op de nareis aanvraag van verzoeker.
2. Op 6 februari 2025 heeft de minister alsnog een inwilligend besluit genomen op de aanvraag.
3. Naar aanleiding hiervan heeft verzoeker het beroep ingetrokken met daarbij het verzoek de minister te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten. De minister heeft niet op het verzoek gereageerd.

Overwegingen

4. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
5. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
6. Gelet op de gedingstukken en het hiervoor weergegeven procesverloop, is de minister tegemoetgekomen aan het beroep van verzoeker. De minister heeft immers alsnog een besluit op de aanvraag van verzoeker genomen.
7. Het verzoek wordt als kennelijk gegrond toegewezen. De rechtbank veroordeelt de minister in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Volgens het Bpb is dit een vast bedrag, omdat verzoeker een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor hem een verzoek in te dienen. De rechtbank hanteert een wegingsfactor van 0,5, omdat deze zaak van licht gewicht is. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat in dit geval sprake is van een verzoek tot proceskostenveroordeling, waarbij het – al dan niet in geld uit te drukken – belang beperkt is en de aard van de zaak eenvoudig is. Dat geeft aanleiding om ten aanzien van het in onderdeel C1 van de bijlage bij het Bpb opgenomen gewicht van de zaak één categorie lager te hanteren dan ‘gemiddeld’. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 453,50 (1 punt voor het indienen van het verzoek, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 0,5). Ook moet de minister het door eiser betaalde griffierecht vergoeden.1

Beslissing

De rechtbank veroordeelt de minister in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 453,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van J.B. Thépass, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
1 Artikel 8:41, zevende lid, van de Awb.
17 juni 2025

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.