ECLI:NL:RBDHA:2025:11240

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 juni 2025
Publicatiedatum
26 juni 2025
Zaaknummer
NL24.41604
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen inwilligende asielbeschikking vanwege onjuiste geboortedatum en onderzoek naar leeftijdsregistratie in Italië

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de inwilligende asielbeschikking van 26 september 2024, waarin volgens eiser door de minister van een onjuiste geboortedatum wordt uitgegaan. De rechtbank heeft het beroep op 9 mei 2025 op zitting behandeld, waarbij de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister aanwezig waren. Eiser zelf is niet verschenen. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is, maar dat de rechtsgevolgen in stand blijven. Eiser, van Eritrese nationaliteit, heeft in Nederland asiel aangevraagd en stelt dat hij op [geboortedatum 1] 2006 is geboren. De minister heeft echter informatie ontvangen van de Italiaanse autoriteiten die een andere geboortedatum vermeldt, namelijk [geboortedatum 2] 2005. De rechtbank concludeert dat eiser belang heeft bij een inhoudelijk oordeel, ondanks dat hem de vergunning is verleend, omdat een juiste vaststelling van personalia van belang is voor toekomstige verzoeken om nareis van familieleden.

De rechtbank overweegt dat de minister zich niet mocht baseren op de leeftijdsregistratie in Italië, omdat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet van toepassing is bij de leeftijdsbeoordeling van vreemdelingen. De rechtbank stelt vast dat de minister in het bestreden besluit niet heeft gemotiveerd waarom hij uitgaat van een andere leeftijd dan door eiser gesteld, wat leidt tot een motiveringsgebrek. De rechtbank concludeert dat het onderzoek naar de leeftijdsregistratie van eiser in overeenstemming met de jurisprudentie van de Afdeling is verricht. De rechtsgevolgen van het bestreden besluit kunnen daarom in stand blijven, en er bestaat geen aanleiding om de geboortedatum aan te passen. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens het motiveringsgebrek, maar laat de rechtsgevolgen in stand en kent een proceskostenvergoeding toe aan eiser.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.41604
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. M.S. Dunant Maurits),
en
de Minister van Asiel en Migratie, verweerder (gemachtigde: mr. M.A.M. Janssen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de inwilligende asielbeschikking van 26 september 2024, waarin volgens eiser door de minister van een onjuiste geboortedatum wordt uitgegaan.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 9 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister. Eiser is zelf niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het beroep van eiser aan de hand van de beroepsgronden. Het beroep is gegrond, maar de rechtsgevolgen blijven in stand. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.
Waar gaat deze zaak over?
3. Eiser is van Eritrese nationaliteit. Hij heeft in Nederland op 10 juni 2023 asiel aangevraagd en heeft daarbij aangegeven dat hij op [geboortedatum 1] 2006 is geboren. Eiser is geschouwd door de Vreemdelingenpolitie en nadien door een hoormedewerker van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). Bij beide schouwen heeft eiser verklaard dat hij op [geboortedatum 1] 2006 is geboren, maar heeft de uitkomst van de schouw tot tegenstrijdige conclusies geleid waardoor er twijfel is ontstaan over de minderjarigheid van eiser.
3.1.
Naar aanleiding van de schouwen heeft de minister de Italiaanse autoriteiten om informatie verzocht, omdat eiser daar eerder is geweest. De autoriteiten hebben bericht dat eiser daar is geregistreerd met een afwijkende naam en als geboortedatum als [geboortedatum 2] 2005. Hierna is de geboortedatum van eiser gewijzigd in [geboortedatum 2] 2005.
3.2.
Met het bestreden besluit heeft de minister de asielaanvraag van eiser ingewilligd. Anders dan eiser in Nederland heeft gesteld, gaat de minister uit van de geboortedatum zoals deze staat geregistreerd in Italië.
Procesbelang van eiser
4. De rechtbank ziet zich ambtshalve voor de vraag gesteld of eiser belang heeft bij een inhoudelijk oordeel. Zij beantwoordt deze vraag bevestigend. Hoewel aan eiser de door hem verzochte vergunning is verleend, heeft hij belang bij een juiste vaststelling van personalia. Uit een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 17 september 2003 volgt namelijk dat een betrokken vreemdeling alleen daadwerkelijk over een verblijfsvergunning beschikt, als deze is verleend op basis van de juiste persoonsgegevens.i Dit vindt ook steun in de rechtspraak van de Afdeling dat de beoordeling van de redenen voor asielbescherming alleen kan plaatsvinden tegen de achtergrond van de identiteit, nationaliteit en herkomst van een vreemdeling.ii Daarnaast kan eisers leeftijd van belang zijn bij een eventueel toekomstig verzoek om nareis van familieleden. De conclusie is dan ook dat eiser een procesbelang heeft bij de beoordeling van zijn beroep. Het beroep is ontvankelijk. De rechtbank gaat daarom over tot een inhoudelijke beoordeling van de zaak.
Onderzoek naar leeftijdsregistratie in Italië
5. Eiser is van mening dat de minister zich niet mocht baseren op de leeftijdsregistratie in Italië omdat het interstatelijk vertrouwensbeginsel hier niet van toepassing is. Hij verwijst daarvoor naar een uitspraak van de Afdeling van 9 oktober 2024.iii Eiser is daardoor van mening dat de door hem opgegeven geboortedatum van [geboortedatum 1] 2006 dient te worden aangehouden.
5.1.
De rechtbank overweegt dat uit de bovenstaande genoemde Afdelingsuitspraak volgt dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet (meer) van toepassing is bij de leeftijdsbeoordeling van vreemdelingen, omdat het Unierecht niet specifiek regelt op welke wijze een leeftijdsbeoordeling moet plaatsvinden en daarmee niet bepaalt welke waarde een leeftijdsregistratie uit een andere EU-lidstaat heeft bij de leeftijdsbeoordeling in een asielprocedure. Dit betekent niet dat er geen gewicht toekomt aan een leeftijdsregistratie in een andere lidstaat bij de beoordeling van de leeftijd van een vreemdeling. De leeftijd van de vreemdeling zal namelijk moeten worden beoordeeld met toepassing van het nationale bestuursrechtelijke bewijsrecht, met inachtneming van wat daarover aanvullend in het Unierecht is bepaald. Daarbij zal de minister steeds zorgvuldig moeten onderzoeken en deugdelijk moeten motiveren welk gewicht hij aan een bepaalde registratie toekent en waarom. Ook zal hij zo mogelijk moeten toelichten waarop de leeftijdsregistratie is gebaseerd. Als aan een leeftijdsregistratie alleen een eigen verklaring van een vreemdeling ten grondslag ligt, dan zal de minister zich moeten laten informeren over de omstandigheden waaronder deze verklaring is afgelegd. De vreemdeling zal een plausibele verklaring moeten geven voor deze afwijkende verklaring, omdat deze in beginsel afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van zijn of haar andere verklaringen. De minister zal steeds alle feiten en omstandigheden moeten meewegen bij het beoordelen van de leeftijd van een vreemdeling die stelt minderjarig te zijn. Hierbij volgt uit de genoemde uitspraak van de Afdeling dat de presumptie van minderjarigheid het vertrekpunt moet zijn.
5.2.
De rechtbank stelt vast dat de minister in het bestreden besluit niet heeft gemotiveerd welke feiten en omstandigheden er toe hebben geleid dat hij uitgaat van een andere leeftijd dan door eiser gesteld, terwijl in het bestreden besluit de identiteit van eiser geloofwaardig wordt geacht. Het bestreden besluit voldoet daarmee niet aan de in genoemde Afdelingsuitspraak gestelde criteria. Daarmee kleeft aan het betreden besluit een motiveringsgebrek en is het beroep alleen daarom al gegrond. De rechtbank zal vervolgens beoordelen of de minister met de motivering ter zitting dit gebrek heeft geheeld zodat de rechtsgevolgen in stand kunnen blijven of dat de minister een nieuw besluit dient te nemen.
5.3.
De minister heeft ter zitting toegelicht dat na de genoemde schouwen twijfel is ontstaan ten aanzien van de minderjarigheid van eiser en is een onderzoek opgestart. Dit onderzoek heeft bestaan uit het uitgebreid uitvragen van gegevens bij de Italiaanse autoriteiten. Uit navraag bij de Italiaanse autoriteiten is gebleken dat eiser aan zijn identiteit geen documenten ten grondslag heeft gelegd, maar dat deze berust op eigen verklaringen. Tevens is gebleken dat er vingerafdrukken en foto’s zijn afgenomen en dat er geen aanvullende informatie beschikbaar is over eventuele familieleden binnen Europa. Ook hebben de Italiaanse autoriteiten op vragen van de minister meegedeeld dat er geen formele leeftijdsregistratie heeft plaatsgevonden en dat eiser geen asielaanvraag of enig ander verblijfsrechtelijk verzoek heeft ingediend. De rechtbank is met de minister van oordeel dat deze gegevens geen aanknopingspunten geven voor twijfel aan de door eiser in Italië opgegeven leeftijd. Geconfronteerd met de in Italië opgegeven leeftijd heeft eiser verklaard dat hij zich zijn verklaringen in Italië niet goed kan herinneren vanwege ziekte.
De minister heeft terecht overwogen dat dit een minimale verklaring is die verder door eiser op geen enkele wijze met feiten en omstandigheden is onderbouwd, hetgeen afbreuk doet aan eisers verklaringen over zijn leeftijd. Verder heeft de minister erop gewezen dat eiser zelf onduidelijk is over zijn geboortedatum. Zo noemt hij in de gehoren als geboortedatum [geboortedatum 1] 2006, maar geeft hij in zijn correcties en aanvullingen van 17 september 2024 en 25 september 2024 als correctie aan dat zijn geboortedatum [geboortedatum 2] 2006 is. Bovendien staat op het stuk van 17 september 2024 in de kop 13 juni 2007 als geboortedatum van eiser vermeld. Ook dit doet afbreuk aan de geloofwaardigheid van eisers verklaringen over zijn leeftijd.
5.4.
Niet alleen in Italië, maar ook in Nederland heeft eiser geen documenten overgelegd ter onderbouwing van zijn identiteit of leeftijd. Eiser heeft aangegeven over een doopakte te beschikken, maar deze niet te kunnen overleggen omdat zijn moeder die niet kon toezenden. Daarmee is geen enkel document overgelegd ter onderbouwing van zijn gestelde leeftijd. Dat eiser zich in bewijsnood bevindt, zoals hij aanvoert, neemt niet weg dat het ontbreken van enige documentatie de beoordeling van zijn verklaringen bemoeilijkt. Dit klemt temeer nu er ook geen andere aanknopingspunten zijn waardoor de minister had moeten twijfelen aan de juistheid van de in Italië geregistreerde leeftijd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de minister alle relevante feiten en omstandigheden bij de beoordeling heeft betrokken en de gestelde minderjarigheid voldoende gemotiveerd heeft weerlegd. De rechtbank concludeert dat het onderzoek naar de leeftijdsregistratie van eiser in overeenstemming met de jurisprudentie van de Afdeling is verricht. Het eerder vastgestelde motiveringsgebrek is daarmee hersteld. De rechtsgevolgen van het bestreden besluit kunnen daarom in stand blijven en er bestaat geen aanleiding om daarin opgenomen geboortedatum aan te passen.

Conclusie

6. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens een motiveringsgebrek ten aanzien van de leeftijd van eiser, maar laat de rechtsgevolgen geheel in stand, nu de rechtbank van oordeel is dat de minister op zorgvuldige wijze tot zijn inhoudelijke oordeel over de leeftijd is gekomen.
6.1.
De rechtbank ziet in de gegrondverklaring van het beroep wel aanleiding voor een proceskostenvergoeding. De rechtbank veroordeelt de minister in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor de zitting met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijft; en
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.E.A. Braeken, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M. Tank, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
18 juni 2025

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak en de tussenuitspraak/tussenuitspraken, kunt een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.
ii Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 6 februari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:292.