ECLI:NL:RBDHA:2025:11242

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 juni 2025
Publicatiedatum
26 juni 2025
Zaaknummer
NL25.24684
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtmatigheid van de maatregel van bewaring van een asielzoeker na afwijzing van de asielaanvraag

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 juni 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een asielzoeker. De eiser, die op 2 juni 2025 in bewaring is gesteld op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000, had eerder een asielaanvraag ingediend die op 28 mei 2025 was afgewezen. De rechtbank oordeelt dat de maatregel van bewaring rechtmatig is opgelegd, ondanks het verweer van de eiser dat de omzetting van de maatregel te laat heeft plaatsgevonden. De rechtbank stelt vast dat de maatregel op een andere wettelijke grondslag berust dan de eerdere maatregel en dat de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring in deze procedure ter toetsing ligt. De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van ernstige gebreken die de rechtmatigheid van de maatregel in twijfel trekken. Het beroep van de eiser wordt ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.24684

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. E. Stap),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder.

(gemachtigde: mr. J.E. Herlaar).

Procesverloop

Bij besluit van 2 juni 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Partijen hebben toestemming verleend de zaak schriftelijk te behandelen. De gemachtigde van eiser heeft op 8 juni 2025 de gronden van het beroep ingediend. Verweerder heeft hierop op 12 juni 2025 gereageerd. De rechtbank heeft op 12 juni 2025 aanvullende vragen gesteld aan verweerder. Verweerder heeft op 12 juni 2025 een reactie ingediend, waarop de gemachtigde van eiser op 17 juni 2025 heeft gereageerd. De rechtbank heeft op 18 juni 2025 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt Amerikaanse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum]
1989.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb 2000), als zware gronden vermeld dat eiser:
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb 2000 heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
3. De gemachtigde van eiser voert aan dat de maatregel van bewaring te laat is omgezet. De asielaanvraag is op 28 mei 2025 afgewezen wat maakt dat verweerder de maatregel binnen 48 uur had moeten omzetten. Dit is nu pas op 2 juni 2025 gebeurt en dat is te laat. In reactie op het aanvullend verweerschrift heeft de gemachtigde van eiser aangevoerd dat de maatregel van bewaring te vroeg is omgezet. De beroepstermijn had moeten worden afgewacht en die termijn liep pas op 4 juni 2025 af. Eiser heeft dan ook op de verkeerde grondslag in bewaring verbleven.
4. De rechtbank overweegt het volgende.
5. Aangezien de maatregel van 2 juni 2025 op een andere wettelijke grondslag dan de eerder opgelegde maatregel berust, ligt volgens vaste jurisprudentie van de hoogste bestuursrechter [1] in deze procedure alleen de rechtmatigheid van deze maatregel ter toetsing voor. De vraag of de grondslag van de voorgaande maatregel tijdig is omgezet kan in deze procedure niet aan de orde komen. Daarnaast volgt uit de hiervoor genoemde jurisprudentie dat een eventueel aan de voorgaande maatregel klevend gebrek de daaropvolgende maatregel niet reeds daarom van meet af aan onrechtmatig maakt. Dit is alleen anders als sprake is van een opeenstapeling van ernstige gebreken die aan de te beoordelen maatregel vooraf zijn gegaan.
6. In het asielbesluit van 28 mei 2025 naar aanleiding van de opvolgende asielaanvraag van eiser is bepaald dat hij het beroep en een eventueel verzoek om voorlopige voorziening niet in Nederland mag afwachten, kort gezegd omdat verweerder vindt dat eiser de asielaanvraag alleen heeft ingediend om zijn uitzetting te frustreren en hij geen nieuwe feiten en omstandigheden aan de aanvraag ten grondslag heeft gelegd. Dit betekent dat eiser geen procedureel rechtmatig verblijf (meer) had als gevolg van het asielbesluit en verweerder de grondslag van de maatregel vanaf dat moment diende om te zetten naar die van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000. Dit betekent dat de in deze procedure voorliggende maatregel rechtmatig is opgelegd. Het feit dat deze volgens eiser drie dagen te laat (op 2 juni 2025 in plaats van uiterlijk op 30 mei 2025) is omgezet kan in deze procedure niet aan de orde komen en maakt de maatregel niet onrechtmatig. Hierbij is van belang dat geen sprake is van een opeenstapeling van ernstige gebreken voorafgaand aan het opleggen van deze maatregel die tot een ander oordeel kan leiden. [2]
7. De rechtbank overweegt ambtshalve dat per 1 juli 2020 geldt dat de bewaringsrechter onder bepaalde omstandigheden moet wachten tot het beroep in de asielprocedure door de rechter is behandeld. Dit omdat deze beslissing, zoals ook in deze zaak, bepalend is voor het antwoord op de vraag op welke wettelijke grondslag de vreemdeling in bewaring kan worden gesteld en daarmee voor de rechtmatigheid van de opgelegde maatregel van bewaring. Van de rechtbank wordt gevergd dat gelijktijdig of nagenoeg gelijktijdig ingestelde beroepen tegen een separaat asielbesluit en een maatregel van bewaring gelijktijdig worden behandeld, ook indien de desbetreffende vreemdeling daar niet uitdrukkelijk om heeft verzocht [3] . Onder gelijktijdig of nagenoeg gelijktijdig moet worden verstaan: op dezelfde of de daaropvolgende werkdag. In onderhavige procedure is op 2 juni 2025 beroep ingesteld tegen de maatregel van bewaring en op 4 juni 2025 beroep tegen de afwijzing van de asielaanvraag. Hierdoor is geen sprake van een gelijktijdig of nagenoeg gelijktijdig ingediend beroepschrift, waardoor de rechtbank niet is gehouden om de beroepen gelijktijdig te behandelen. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om het beroep tegen de maatregel van bewaring aan te houden totdat is beslist op het beroep tegen de asielaanvraag.
8. Nu ook anderszins niet is gebleken dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is, is het beroep ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, rechter, in aanwezigheid van N. Mekenkamp, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zie uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 13 juli 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2005
2.Zoals bijvoorbeeld wel aan de orde in de uitspraak van de Afdeling van 26 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:885.
3.Zie de uitspraak van de Afdeling, van 19 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4358, r.o. 17.2.