ECLI:NL:RBDHA:2025:11249

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 mei 2025
Publicatiedatum
26 juni 2025
Zaaknummer
NL24.46372
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Jemenitische eiseres en haar minderjarige kinderen, beoordeling van de afwijzing door de minister van Asiel en Migratie

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres, een Jemenitische vrouw, tegen de afwijzing van haar asielaanvraag en die van haar twee minderjarige kinderen. Eiseres heeft op 3 juni 2023 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, die door de minister op 18 november 2024 als ongegrond is afgewezen. De rechtbank heeft de zaak op 16 april 2025 behandeld, waarbij eiseres, haar gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de minister aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de asielmotieven van eiseres niet zwaarwegend genoeg zijn voor een vluchtelingenstatus. Eiseres heeft verklaard dat zij Jemen heeft verlaten vanwege een onveilige situatie, veroorzaakt door haar schoonfamilie en de Houthi's. De rechtbank concludeert dat de minister de humanitaire situatie in Jemen niet adequaat heeft beoordeeld en dat de belangen van de kinderen niet zijn meegenomen in het besluit. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het besluit van de minister en draagt deze op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de belangen van de kinderen.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.46372
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , V-nummer: [V-nummer] , eiseres

en haar minderjarige kinderen
[minderjarige 1] ,geboren op [geboortedatum 1] 2017, V-nummer: [V-nummer]
en
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum 2] 2019, V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. C.T.W. van Dijk), en
de Minister van Asiel en Migratie, verweerder (gemachtigde: mr. S. Muijlkens).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van de asielaanvraag van eiseres en haar twee minderjarige kinderen. Eiseres stelt van Jemenitische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum 3] 1991. Zij heeft op 3 juni 2023 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 18 november 2024 deze aanvraag in de algemene procedure afgewezen als ongegrond.
De rechtbank heeft het beroep op 16 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres, A.H.H. Alnima als tolk en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de rechtmatigheid van de afwijzing van de asielaanvraag van eiseres en haar minderjarige kinderen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
4. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
5. Eiseres heeft aan haar asielaanvraag het volgende ten grondslag gelegd. Eiseres verklaart dat zij Jemen heeft verlaten vanwege de onveilige situatie in het land, mede veroorzaakt door het feit dat de Houthi’s geprobeerd hebben haar broertje mee te nemen. De voornaamste reden voor haar vertrek was echter dat zij ernstige problemen had met haar schoonfamilie. Sinds haar huwelijk in 2016 tot haar vertrek in 2022 verbleef zij in het huis van haar schoonfamilie, waar zij jarenlang is vernederd en mishandeld door haar schoonouders en de broers van haar echtgenoot. Bij terugkeer vreest eiseres opnieuw voor mishandeling door haar schoonfamilie, dat zij, vanwege de diplomatieke functie van haar vader, het risico loopt om door de Houthi’s te worden ontvoerd en dat haar dochter zal worden uitgehuwelijkt.

Het bestreden besluit

6. Het asielrelaas van eiseres bevat volgens de minister de volgende asielmotieven:
1. identiteit, nationaliteit en herkomst; en
2. de door eiseres ondervonden problemen met haar schoonfamilie.
6.1.
De minister heeft beide asielmotieven geloofwaardig geacht, maar de minister komt tot de conclusie dat beide asielmotieven niet zwaarwegend genoeg zijn om te leiden tot een vluchtelingenstatus. Volgens de minister heeft eiseres geen gegronde vrees voor vervolging en heeft zij niet aannemelijk gemaakt dat zij bij terugkeer een reëel risico op ernstige schade loopt. Hoewel de minister onderkent dat in Jemen sprake is van willekeurig geweld, is de algemene veiligheidssituatie volgens de minister zodanig verbeterd dat niet elke burger bij terugkeer gevaar loopt. Eiseres heeft volgens de minister onvoldoende aangetoond dat zij, gelet op haar individuele omstandigheden en de intensiteit van het willekeurig geweld, risico loopt op ernstige schade.
Nieuw asielmotief: besnijdenis
7. Eiseres heeft in beroep een nieuwe asielmotief aangevoerd, namelijk dat haar minderjarige dochter bij terugkeer naar Jemen het risico loopt om te worden besneden.
7.1.
De rechtbank stelt vast dat de minister eerst bij het aanvullende beroepschrift van 27 maart 2025 kennis heeft kunnen nemen van het tot dan toe achtergehouden asielmotief van de besnijdenis van de dochter van eiseres. Ter onderbouwing daarvan heeft eiseres geluidsopnamen overgelegd waarin, volgens haar, haar echtgenoot wordt bedreigd vanwege het feit dat zij met hun dochter is gevlucht en het meisje niet is besneden. Daarnaast heeft zij een schrijven van Vluchtelingenwerk overgelegd, waaruit zou moeten blijken dat eiseres tijdens het gehoor problemen had met de tolk en zich daardoor niet vrij voelde om over de besnijdenis te verklaren.
7.2.
Op grond van artikel 83, eerste en derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) dient de rechtbank rekening te houden met feiten en omstandigheden die na het bestreden besluit zijn aangevoerd, voor zover dat geen strijd oplevert met de goede procesorde en voor zover de afdoening van de zaak daardoor niet ontoelaatbaar wordt vertraagd. Uit een arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) volgt daarbij dat enkel een verplichting bestaat om een in beroep ingebracht asielmotief te betrekken, indien het naar nationale procedureregels tijdig is ingediend en voldoende concreet is. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft in navolging van dit arrest benadrukt dat een asielmotief enkel betrokken hoeft te worden als dat naar behoren in beroep onderzocht kan worden.i Relevante factoren voor die beoordeling zijn of er voldoende feitelijke gegevens beschikbaar zijn over het asielmotief, wat de reden is dat het asielmotief pas in beroep naar voren wordt gebracht, of de zaak in de algemene verlengde procedure is afgedaan, welke onderzoekslasten ermee gemoeid zijn voor de minister en of het asielmotief voldoende onderscheidend is van het reeds beoordeelde asielmotief.
7.3.
Met inachtneming van het hiervoor geschetste toetsingskader is de rechtbank van oordeel dat het in deze procedure beoordelen van het door eiseres eerst in beroep ingebrachte asielmotief niet mogelijk is zonder dat dit ontoelaatbare vertraging voor de afdoening van de zaak tot gevolg heeft. Hierbij is van belang dat het motief weliswaar concreet is benoemd door eiseres, maar dat een geloofwaardigheidsbeoordeling daarvan niet mogelijk is zonder dat een uitgebreid en specialistisch gehoor wordt gehouden met eiseres, waarin zij dit motief nader kan onderbouwen. Gelet op de tijd en zorgvuldigheid die gemoeid is met een dergelijk onderzoek, kan van de minister niet zonder meer worden gevergd dit binnen de algemene asielprocedure te beoordelen. Daarbij betrekt de rechtbank eveneens dat het gaat om een achtergehouden asielmotief. De enkele stelling dat eiseres de tolk tijdens het gehoor niet goed zou hebben verstaan, vormt geen afdoende verklaring voor het late moment waarop dit motief naar voren is gebracht, temeer nu uit het rapport van het nader gehoor blijkt dat eiseres heeft verklaard de tolk goed te hebben verstaan.ii Dat zij zich in een stressvolle situatie bevond, blijkt onvoldoende uit het rapport van het nader gehoor. Het feit dat eiser in dit verband de verklaring heeft gegeven dat dit achterhouden motief voortkomt uit schaamte, maakt – wat hier verder ook van zij – niet dat dit procedureel niet meer voor zijn rekening en risico komt. Onder deze omstandigheden is het naar het oordeel van de rechtbank daarom niet onevenredig bezwarend voor eiseres om een nieuwe aanvraag in te dienen waarin dit nieuwe motief zal moeten worden beoordeeld in relatie tot het in deze procedure door eiseres gegeven asielrelaas.
Reëel risico op ernstige schade
Algemene humanitaire situatie in Jemen
8. Eiseres voert aan dat de minister de situatie in Jemen onjuist heeft beoordeeld en onvoldoende gemotiveerd heeft waarom terugkeer naar Jemen geen verhoogd risico met zich mee zou brengen dat in Jemen sprake is van een situatie als bedoeld in Artikel 15, aanhef en onder c (15c), van de Kwalificatierichtlijn. Ter onderbouwing verwijst eiseres naar diverse documenten, waaronder het ambtsbericht van Jemen van september 2023 (het ambtsbericht), de beslisnota van 29 september 2023iii, en uitspraken van deze rechtbank, waaronder die van zittingsplaatse Middelburg van 15 januari 2024, 30 januari 2025 en 17 maart 2025, zittingsplaats Utrecht van 13 december 2024 en zittingsplaats Amsterdam van 25 oktober 2024.iv Daarnaast verwijst eiseres naar het arrest Sufi en Elmi van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 28 juni 2011 en naar de uitspraak van de Afdeling van 17 juli 2024.v
8.1.
Het landenbeleid van de minister voor Jemen volgt uit paragraaf C7/19.4.2 van de Vreemdelingencirculaire (Vc). Dit beleid is gewijzigd met de WBV 2024/9 op 22 april 2024. Sindsdien gaat de minister er niet langer vanuit dat sprake is van de meest uitzonderlijke situatie van willekeurig geweld in Jemen, waarin iemand door zijn enkele aanwezigheid een reëel risico loopt op ernstige schade als bedoeld in artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn. Het HvJEU heeft in het arrest van X. en Y. van 9 november 2023 uitleg gegeven over de toepassing van artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn en de verschillende gradaties van willekeurig geweld die voor kunnen komen.vi De minister heeft voor Jemen een hoge mate van willekeurig geweld aangenomen. Dat houdt in dat een vreemdeling uit Jemen op basis van zijn individuele omstandigheden aannemelijk moet maken waarom juist hij een reëel risico loopt om slachtoffer te worden van de hoge mate van willekeurig geweld ten opzichte van andere burgers.
8.2.
De rechtbank is van oordeel dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom eiseres, gezien de algemene situatie in Jemen, al dan niet in samenhang met haar individuele omstandigheden, niet in aanmerking komt voor bescherming. De minister kan daarbij niet volstaan met een algemene verwijzing naar het landenbeleid in de Vc. Ter onderbouwing van dit oordeel verwijst de rechtbank naar de overwegingen in de uitspraak van deze rechtbank van 28 november 2024.vii De rechtbank maakt die overwegingen tot de hare. De minister dient te motiveren waarom de – ook door hem erkendeviii – (precaire) humanitaire situatie in Jemen niet in overwegende mate het gevolg is van het directe handelen van de strijdende partijen. De enkele verwijzing naar de Kamerbrief van 18 maart 2024ix en de beslisnota van 29 september 2023 is daartoe onvoldoende, nu de minister daarmee niet inzichtelijk heeft gemaakt hoe de humanitaire situatie wordt beoordeeld, noch hoe is vastgesteld dat deze situatie niet in overwegende mate voortvloeit uit het handelen van strijdende partijen. Evenmin heeft de minister toegelicht op welke wijze het ambtsbericht, het arrest Sufi en Elmi en de door eiseres overgelegde uitspraken van de nationale rechters zijn betrokken bij de beoordeling in het kader van artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn. Zonder een duidelijke afweging hierover is niet uit te sluiten dat nog altijd sprake is van de meest uitzonderlijke situatie. De minister dient zowel de algemene veiligheidssituatie als de persoonlijke omstandigheden van eiseres in samenhang te beoordelen. Het is zijn verantwoordelijkheid om vast te stellen of de humanitaire omstandigheden in Jemen voor eiseres een daadwerkelijk risico opleveren op een behandeling die strijdig is met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) bij terugkeer. Nu de minister dit heeft nagelaten, is het bestreden besluit op dit punt onvoldoende gemotiveerd.
Individuele omstandigheden
9. Ter onderbouwing van haar vrees bij terugkeer naar Jemen heeft eiseres een aantal persoonlijke omstandigheden naar voren gebracht. Zij vreest dat zij risico loopt vanwege het diplomatieke paspoort en de werkzaamheden van haar vader. Daarnaast voert zij aan ernstige problemen te hebben met haar schoonfamilie, die haar dochter mogelijk zal uithuwelijken.
9.1.
De rechtbank is van oordeel dat de minister voldoende heeft gemotiveerd dat eiseres niet met haar persoonlijk betreffende individuele omstandigheden aannemelijk heeft gemaakt dat zij een reëel risico loopt op ernstige schade als bedoeld in artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn. Ten aanzien van het diplomatieke paspoort en de werkzaamheden van haar vader is de rechtbank van oordeel dat eiseres onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat deze haar persoonlijk in gevaar zouden brengen bij terugkeer. De minister heeft er in dit verband terecht op gewezen dat eiseres het land legaal heeft kunnen verlaten met haar diplomatieke paspoort, wat afdoet aan haar gestelde vrees. Verder is uit het dossier niet gebleken dat de werkzaamheden van haar vader haar in een negatief daglicht hebben geplaatst bij de Houthi’s, dan wel dat deze werkzaamheden gevolgen voor haar hebben. Eiseres heeft dit evenmin onderbouwd. Wat betreft de familieproblemen en het mogelijke risico op uithuwelijking van haar dochter, overweegt de rechtbank dat eiseres deze stellingen niet nader heeft onderbouwd. Daarnaast behoort eiseres niet tot een van de risicogroepen zoals bedoeld in paragraaf C7/19.3.2 van de Vc. De minister heeft terecht overwogen dat eiseres niet als alleenstaande vrouw kan worden aangemerkt, nu zij met hulp van haar echtgenoot uit de woning van haar schoonouders is vertrokken en elders heeft kunnen verblijven. De minister heeft in dat verband ook mogen betrekken dat de echtgenoot van eiseres zich momenteel in Saoedi-Arabië bevindt en aangenomen mag worden dat hij haar en haar kinderen in de toekomst opnieuw bescherming kan bieden. Eiseres heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat zij slachtoffer is van gender-gerelateerd geweld. De vrees voor uithuwelijking van haar dochter is onvoldoende onderbouwd en leidt niet tot de conclusie dat sprake is van een reëel risico op ernstige schade.
Artikel 3 IVKR, de belangen van het kind
10. Niet in geschil is dat de belangen van de kinderen in het bestreden besluit niet kenbaar zijn betrokken, zoals namens de minister in het verweerschrift is erkend. Ook om deze reden is het beroep gegrond. Gelet op het hiervoor vastgestelde motiveringsgebrek ten aanzien van de algemene humanitaire situatie in Jemen, ziet de rechtbank geen aanleiding om, zoals door de minister is verzocht, de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. In het nieuw te nemen besluit zal de minister de belangen van de kinderen kenbaar bij de beoordeling moeten betrekken. Daarin zal ook de vrees voor uithuwelijking van de dochter van eiseres door de schoonfamilie van eiseres moeten worden meegenomen.

Conclusie en gevolgen

11. Gezien het voorgaande is het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd. Dit betekent dat het beroep gegrond is en de rechtbank het bestreden besluit vernietigt omdat deze in strijd met de motiveringsplicht is genomen. De rechtbank ziet geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen. De minister moet daarom een nieuw besluit nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van acht weken.
De rechtbank veroordeelt de minister in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het besluit van 18 november 2023;
  • draagt de minister op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak;
  • veroordeelt de minister tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M. Tank, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
14 mei 2025

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
ii Zie pagina 2, 14 en 21 van het rapport nader gehoor.
iii Zie nota Landenbeleid Jemen van 29 september 2023 met kenmerk 4939551.
v ECLI:CE:ECHR:2011:0628JUD000831907 en ECLI:RVS:2024:2927.
vi ECLI:EU:C:2023:843.
viii Zie pagina 3 van het bestreden besluit.
ix Zie Kamerbrief over aanpassing landenbeleid Jemen van 18 maart 2024, nr. 3215.