In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 13 juni 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening (vovo) van een asielzoeker, aangeduid als verzoeker. De verzoeker had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de Minister van Asiel en Migratie op 18 november 2024 was afgewezen als kennelijk ongegrond. Tegen deze afwijzing had de verzoeker beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De zitting vond plaats op 20 februari 2025, waarbij de verzoeker werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. A.G.P. de Boon, en een tolk, K. Mensah, aanwezig was. De Minister werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, P.M.W. Jans.
De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen aangegeven dat er inmiddels op de bodemzaak, onder zaaknummer NL24.46513, uitspraak is gedaan. Hierdoor was de voorlopige voorziening niet meer nodig, en heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Desondanks heeft de voorzieningenrechter de Minister veroordeeld in de proceskosten van de verzoeker, vastgesteld op €907,-, op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De kosten voor het verschijnen ter zitting zijn al vergoed in de beroepsprocedure, gezien de gelijktijdige behandeling van de zaken.
De uitspraak is openbaar gemaakt op 13 juni 2025, en tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.