ECLI:NL:RBDHA:2025:11279

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 juni 2025
Publicatiedatum
26 juni 2025
Zaaknummer
24/5764
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar wegens overschrijding van de bezwaartermijn in bestuursrechtelijke procedure

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 26 juni 2025, wordt het beroep van eiser ongegrond verklaard. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de niet-ontvankelijk verklaring van zijn aanvraag voor een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet. Het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer had het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard omdat het 51 dagen te laat was ingediend. De rechtbank oordeelt dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken bedraagt en dat deze termijn was verstreken op 19 maart 2024. Eiser had pas op 7 mei 2024 bezwaar ingesteld, wat te laat was. Eiser voerde aan dat de termijnoverschrijding hem niet kon worden verweten, onder andere omdat hij verkeerd was geïnformeerd door zijn schuldhulpmaatje. De rechtbank oordeelt echter dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die de termijnoverschrijding verontschuldigbaar maken. De rechtbank concludeert dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard en dat er geen plaats is voor een aanvullende belangenafweging. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/5764

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 juni 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. G.J. de Kaste),
en

het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer, het college

(gemachtigde: [naam] ).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de niet-ontvankelijk verklaring van het bezwaar van eiser vanwege de overschrijding van de bezwaartermijn. Eiser is het niet eens met de niet-ontvankelijk verklaring. Hij voert hiertoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank dat het beroep van eiser niet slaagt.

Procesverloop

2. Met het primaire besluit van 6 februari 2024 heeft het college de aanvraag van eiser om een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw) buiten behandeling gesteld. Met het bestreden besluit van 10 juni 2024 heeft het college het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
2.1.
De rechtbank heeft het beroep op 15 mei 2025 op zitting behandeld. Partijen zijn – met voorafgaand bericht – niet op zitting verschenen.

Totstandkoming van het bestreden besluit

3. Eiser heeft op 18 januari 2024 een bijstandsuitkering op grond van de Pw aangevraagd. Bij brief van 23 januari 2023 heeft het college aan eiser verzocht om vóór 6 februari 2024 aanvullende gegevens te verstrekken. Eiser heeft bij e-mail van 2 februari 2024 en bij e-mail van 5 februari 2025 de stukken gedeeltelijk aangeleverd. Het college heeft in zijn e-mail van 2 februari 2024 een hersteltermijn geboden. Bij besluit van 6 februari 2024 heeft het college de aanvraag buiten behandeling gesteld met als grondslag dat eiser geen gehoor heeft gegeven aan het verzoek om de gevraagde gegevens te verstrekken.
3.1.
Met het bestreden besluit van 10 juni 2024 heeft het college het bezwaar van eiser tegen de buiten behandeling stelling van zijn aanvraag niet-ontvankelijk verklaard. Het college heeft hieraan ten grondslag gelegd dat het bezwaar 51 dagen te laat is ingediend.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling van het beroep.
4.1.
Voor het indienen van een bezwaarschrift geldt een termijn van zes weken. Deze termijn begint te lopen op de dag waarop het besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Dat is in dit soort gevallen de dag waarop het besluit aan de geadresseerde is toegezonden. Een bezwaarschrift is op tijd ingediend wanneer het voor het einde van de termijn is ontvangen. Als iemand een bezwaarschrift te laat indient, kan het bestuursorgaan het bezwaar niet-ontvankelijk verklaren. Dat is anders als het niet-tijdig indienen van het bezwaarschrift verontschuldigbaar is. Dan laat het bestuursorgaan
niet-ontvankelijkverklaring op grond van die te late indiening achterwege.
4.2.
Niet in geschil is dat het primaire besluit op 6 februari 2024 aan eiser is toegezonden. De termijn van zes weken om bezwaar te maken tegen het besluit was dus verstreken op 19 maart 2024. Eiser heeft pas op 7 mei 2024 bezwaar ingesteld. Het bezwaar is dus te laat ingediend.
4.3.
Volgens de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van
30 januari 2024, [1] waarbij de Centrale Raad van Beroep zich heeft aangesloten [2] , is de vraag die de bestuursrechter in geval van een termijnoverschrijding moet beantwoorden of redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. In de eerste plaats moet worden beoordeeld of het niet tijdig indienen van het bezwaar- of beroepschrift aan de indiener kan worden toegerekend. Daarbij is van belang of de termijnoverschrijding het gevolg is van bijzondere omstandigheden die de indiener betreffen, of deze is veroorzaakt door het handelen of nalaten van het bestuursorgaan en of sprake is van een andere reden die tot die overschrijding heeft geleid. Bij bijzondere omstandigheden die de indiener betreffen kan in de eerste plaats gedacht worden aan persoonlijke omstandigheden aan de zijde van de indiener zelf, zoals psychisch onvermogen, ernstige ziekte of ongeval van de indiener, of ziekte of overlijden van diens naasten en de zorgtaken die daarmee gepaard gaan. In de tweede plaats valt te denken aan externe omstandigheden die voor overbelasting of stress bij de indiener zorgen.
4.4.
Eiser voert aan dat de termijnoverschrijding hem niet kan worden verweten. Daarbij speelt mee dat hij een groot belang heeft omdat de financiële middelen om in zijn levensonderhoud te voorzien hem ontbreken. Ook speelt volgens eiser mee dat zijn schuldhulpmaatje hem op het verkeerde been had gezet door hem te adviseren geen bezwaar te maken. Verder is van belang dat de buiten behandelingstelling van de aanvraag onrechtmatig was. Ook bevindt eiser zich in een afhankelijke positie van het bestuursorgaan. Daarnaast voert eiser aan dat het duidelijk had moeten zijn dat hij geen kennis van dergelijke zaken had, waardoor hij niet wist dat er geen kosten aan de bezwaarprocedure verbonden waren. Hieruit blijkt zijn kwetsbare positie. Het was voor eiser ook niet duidelijk dat de buitenbehandelingstelling onjuist was.
4.5.
De rechtbank ziet in hetgeen eiser aanvoert geen bijzondere omstandigheden die maken dat het niet tijdig indienen van het bezwaarschrift hem niet of slechts in geringe mate kan worden toegerekend. De door eiser beschreven omstandigheden wijzen niet op persoonlijke of externe omstandigheden zoals omschreven in de onder 4.3 genoemde uitspraken. Voor zover eiser aanvoert dat hij op het verkeerde been is gezet door zijn schuldhulpmaatje, is de rechtbank – los van het feit dat deze stelling niet is onderbouwd – van oordeel dat dit voor risico van eiser komt. Ook het overige dat eiser aanvoert wijst niet op het bestaan van bijzondere omstandigheden die eiser als indiener treffen. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding.
4.6.
Voor zover eiser heeft bedoeld te stellen dat de niet-ontvankelijkverklaring van zijn bezwaar in strijd is met de evenredigheid, overweegt de rechtbank dat het bij de toepassing van artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht gaat om een gebonden bevoegdheid. Als vastgesteld is dat het bezwaarschrift te laat is ingediend en vervolgens is geoordeeld dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is, moet het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard worden. Voor een aanvullende belangenafweging is geen plaats.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.C. Bannink, rechter, in aanwezigheid van mr. F. Leichel, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 26 juni 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “
Formulieren en inloggen (https://mijn.rechtspraak.nl/keuze)” op
www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

2.Zie de uitspraak van de CRvB van 8 mei 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:932.