ECLI:NL:RBDHA:2025:11283

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 mei 2025
Publicatiedatum
26 juni 2025
Zaaknummer
24/3465
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van bijzondere bijstand voor eenmalige aanvangskosten ondanks termijnoverschrijding door bijzondere omstandigheden

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 8 mei 2025, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om bijzondere bijstand beoordeeld. Eiser had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering en mentorschap, evenals voor eenmalige aanvangskosten. De Intergemeentelijke Sociale Dienst Bollenstreek (ISD) had de aanvraag afgewezen, omdat deze niet binnen de vereiste termijn van één maand na het ontstaan van de kosten was ingediend. Eiser voerde aan dat er bijzondere omstandigheden waren die de termijnoverschrijding rechtvaardigden, waaronder problemen binnen zijn gezin en zijn aanvankelijke weigering om mee te werken aan het bewind.

De rechtbank oordeelde dat de ISD ten onrechte de aanvraag voor de eenmalige aanvangskosten had afgewezen. De rechtbank erkende dat er bijzondere omstandigheden waren die de vertraging in de aanvraag verklaarden. De rechtbank stelde vast dat de ISD in redelijkheid had moeten afwijken van de strikte regels omtrent de indieningstermijn, gezien de specifieke situatie van eiser. De rechtbank vernietigde het besluit van de ISD en herstelde de aanvraag voor bijzondere bijstand voor de aanvangskosten, omdat eiser niet in staat was deze kosten zelf te dekken.

Daarnaast werd de draagkracht van eiser beoordeeld. De rechtbank concludeerde dat eiser voldoende draagkracht had om de maandelijkse kosten van bewindvoering en mentorschap zelf te betalen, maar niet voor de eenmalige aanvangskosten. De ISD werd veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten aan eiser, die in totaal € 3.108,- bedroegen. De uitspraak benadrukt het belang van het erkennen van bijzondere omstandigheden in het bestuursrecht, vooral in zaken die betrekking hebben op sociale bijstand.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/3465

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 mei 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. A. Rodriguez Gonzalez),
en
het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Bollenstreek (ISD),de ISD
(gemachtigde: [naam] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet (Pw).
1.1.
De ISD heeft bij besluit van 24 oktober 2023 (het primaire besluit) de aanvraag van eiser om bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering en mentorschap en bijzondere bijstand voor de eenmalige aanvangskosten afgewezen. Met het bestreden besluit van 15 maart 2024 op het bezwaar van eiser is de ISD bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 17 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de ISD.

Beoordeling door de rechtbank

2. Eiser is bij beschikking van 3 juli 2023 van de rechtbank Den Haag onder bewind gesteld. Op 14 september 2023 heeft eiser een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering en mentorschap ter hoogte van € 225,97 per maand en voor de eenmalige aanvangskosten ter hoogte van € 1.275,34.
3. De ISD heeft de aanvraag met het primaire besluit, gehandhaafd na bezwaar met het bestreden besluit, afgewezen. De ISD heeft hieraan ten grondslag dat de aanvraag om bijzondere bijstand voor de aanvangskosten niet is ingediend binnen één maand nadat de kosten bekend zijn geworden. Ten aanzien van de maandelijkse kosten van bewindvoering en mentorschap heeft de ISD overwogen dat eiser, uitgaande van een draagkracht uit inkomen van € 290,39 per maand, toereikende draagkracht uit inkomen heeft om zelf in die kosten te voorzien.
4. Eiser voert aan dat de aanvraag vanwege bijzondere omstandigheden later is ingediend. Vanwege problemen binnen het gezin en gezien het feit dat eiser in eerste instantie niet wilde meewerken aan het bewind, had de bewindvoerder langer nodig om de benodigde gegevens te verzamelen. Eiser is daarnaast van mening dat de termijn van één maand waarbinnen de aanvraag moest worden gedaan pas begon te lopen op het moment dat dat er voldoende inzicht in de financiële situatie van eiser was. Dit was pas eind augustus 2023. Subsidiair stelt eiser zich op het standpunt dat de ISD in zijn geval vanwege dringende redenen van de beleidsregels had moeten afwijken. Eiser voert verder aan dat de ISD in de draagkrachtberekening ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de jonggehandicaptenkorting ter hoogte van € 820,- per jaar. Ook handelt de ISD in strijd met zijn eigen beleid door geen toepassing te geven aan artikel 7, achtste lid, van de Uitvoeringsregels bijzondere bijstand ISD Bollenstreek 2022, aldus eiser.
5. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling van het beroep.
5.1.
Een aanvraag om bijzondere bijstand wordt beoordeeld op basis van artikel 35, eerste lid, van de Pw.
5.2.
Bij de toepassing van die bepaling moet eerst worden beoordeeld of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de betrokkene noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Ten slotte moet worden beoordeeld of de kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm. Op dit punt heeft de bijstandverlenende instantie een zekere beoordelingsruimte.
5.3.
Deze beoordelingsruimte houdt in dat de bijstandverlenende instantie vrij is te bepalen met welk deel van het in aanmerking te nemen inkomen boven bijstandsniveau rekening wordt gehouden en over welke periode de draagkracht in aanmerking wordt genomen. Bij de vaststelling van de draagkracht kunnen geen middelen worden betrokken die buiten het wettelijk inkomensbegrip als bedoeld in artikel 31 van de Pw vallen. [1]
5.4.
De wijze waarop de ISD deze beoordelingsruimte ten tijde van het bestreden besluit had ingevuld is te vinden in artikel 7 van de Uitvoeringsregels bijzondere bijstand ISD Bollenstreek 2022 (de uitvoeringsregels). Hieruit volgt, voor zover van belang, dat draagkracht uit inkomen 50% van het inkomen boven 110% van het minimuminkomen bedraagt en dat de draagkracht uit inkomen per maand wordt vastgesteld.
5.5.
Op grond van artikel 6, eerste lid, van de uitvoeringsregels kan, in aansluiting op artikel 44 van de Pw, geen (bijzondere) bijstand worden verleend voor kosten die zijn gemaakt vóór de dag dat de aanvraag is ingediend.
5.6.
Op grond van artikel 6, tweede lid, van de uitvoeringsregels kan in uitzondering op de hoofdregel bijzondere bijstand worden toegekend voor kosten die zijn gemaakt vóór de aanvraag bijzondere bijstand, mits de aanvraag is ingediend binnen 1 maand nadat de kosten zijn gemaakt of duidelijk is geworden wat de kosten zijn die voor eigen rekening blijven én de noodzaak van de kosten nog kan worden vastgesteld.
5.7.
Op grond van artikel 19 van de uitvoeringsregels kan het dagelijks bestuur in bijzondere gevallen, in het voordeel van de belanghebbende, afwijken van deze uitvoeringsregels, als toepassing van deze regels tot onbillijkheden van overwegende aard leidt en wetten in formele zin daardoor niet worden doorkruist.
De aanvangskosten
6. Vast staat dat de goederen van eiser bij beschikking van de rechtbank van
3 juli 2023 onder bewind zijn gesteld. De factuur van de bewindvoerder dateert van
31 juli 2023. In elk geval op dat moment waren de aanvangskosten (€ 1.275,34 inclusief btw) en de maandelijkse kosten van bewind (€ 225,97) bekend. Vervolgens is de aanvraag om bijzondere bijstand pas op 14 september 2023 ingediend. Inmiddels was meer dan een maand verstreken. Daarom heeft de ISD terecht geoordeeld dat de aanvangskosten op basis van de uitvoeringsregels in beginsel niet in aanmerking kwamen voor bijzondere bijstand.
6.1.
Uit hetgeen eiser heeft aangevoerd blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat in zijn geval sprake was van bijzondere omstandigheden waardoor het verzamelen van de benodigde gegevens langer duurde. Hierbij acht de rechtbank van belang dat voldoende aannemelijk is geworden dat eiser aanvankelijk niet wilde meewerken aan het instellen van bewind en mentorschap, dat er problemen waren in het gezin van eiser, en dat zijn financiële situatie pas in de loop van augustus 2023 duidelijk werd. Namens de ISD is terecht betoogd dat het mogelijk was om aanstonds na de beschikking van de rechtbank een voorlopige aanvraag in te dienen. Echter, indien de inkomens- en vermogenspositie van de betrokkene niet duidelijk is ligt dit niet voor de hand omdat de noodzaak van bijzondere bijstand onduidelijk is. Gelet op een en ander had de ISD naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid toepassing dienen te geven aan artikel 19 van de uitvoeringsregels door af te wijken van de strikte regel die is neergelegd in artikel 6, tweede lid, van die uitvoeringsregels.
6.2.
Uit het vorenstaande volgt naar het oordeel van de rechtbank dat de ISD niet in redelijkheid de aanvraag om bijzondere bijstand voor de aanvangskosten heeft kunnen afwijzen. De beroepsgrond slaagt.
De berekening van de draagkracht van eiser
7. Uit artikel 2, sub d, van de uitvoeringsregels volgt dat onder middelen wordt verstaan de middelen conform artikel 31 van de Pw.
7.1.
Uit de toelichting op artikel 3 van de uitvoeringsregels volgt dat er slechts een recht op bijzondere bijstand bestaat voor zover de belanghebbende niet beschikt over de middelen om zelf in de kosten te voorzien. Middelen zijn alle netto vermogens- of inkomensbestanddelen waar de belanghebbende over beschikt of redelijkerwijs over kan beschikken. Voorts geldt dat de vermogens- of inkomensbestanddelen die op grond van artikel 31, tweede lid, van de Pw niet tot de middelen worden gerekend, ook voor de bijzondere bijstand niet tot de middelen worden gerekend. De vermogensvrijlating van artikel 34, tweede lid, onder b van de Participatiewet is voor de bijzondere bijstand niet van toepassing, tenzij anders is aangegeven (zoals bij de collectieve aanvullende zorgverzekering).
7.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat eiser geen draagkracht uit vermogen heeft. Tussen partijen is ook niet in geschil dat het inkomen van eiser in juli 2023 € 894,66 bedroeg.
7.3. Eiser voert aan dat de ISD ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de jonggehandicaptenkorting. Deze beroepsgrond slaagt niet. Ingevolge artikel 31, vijfde lid, van de Pw is het tweede lid, onderdeel c - waarin staat dat de jonggehandicaptenkorting niet tot de middelen wordt gerekend - niet van toepassing op de persoon die jonger is dan 27 jaar. Het gemaakte onderscheid levert volgens de CRvB geen leeftijdsdiscriminatie op [2] .
7.4. De van toepassing zijnde bijstandsnorm bedroeg op 4 juli 2023 € 300,36. Exclusief 5% vakantietoeslag is dat € 285,34. Dit is het minimuminkomen. De berekening van de draagkracht ziet er dan als volgt uit:
  • Inkomsten: € 894,66
  • Norm x 110%: € 313,87 -/-
Ruimte in het inkomen: € 580,79
Draagkracht per maand (50%) € 290,39
7.5.
Gelet op het voorgaande heeft de ISD de draagkracht uit inkomen van eiser op juiste wijze vastgesteld op € 290,39 per maand. Dit is onvoldoende om de eenmalige aanvangskosten ter hoogte van € 1.275,34 te betalen. Eiser heeft daarom recht op bijzondere bijstand ter hoogte van € 1.275,34 vanwege een gebrek aan draagkracht uit inkomen om zelf in deze kosten te kunnen voorzien.
7.6.
Ten aanzien van de maandelijkse kosten van bewindvoering en mentorschap
(€ 225,97) overweegt de rechtbank dat eiser over voldoende draagkracht uit inkomen beschikt om die maandelijkse kosten zelf te betalen. Er bestaat dus voor de ISD geen aanleiding om hier bijzondere bijstand voor toe te kennen.
7.7.
De stelling van eiser dat de ISD in strijd met zijn eigen uitvoeringsregels handelt door geen toepassing te geven artikel 7, achtste lid van die uitvoeringsregels kan niet tot een ander oordeel leiden. Ingevolge dit artikel wordt een aanvraag om bijzondere bijstand afgewezen als er sprake is van draagkracht waarmee een belanghebbende minimaal drie maanden in de kosten waarvoor bijzondere bijstand is aangevraagd kan voorzien. Eiser stelt dat hij met de berekende draagkracht niet drie maanden in de kosten van bewindvoering en mentorschap kan voorzien.
7.8.
Zoals de ISD terecht heeft toegelicht, is artikel 7, achtste lid, van de uitvoeringsregels alleen van toepassing op draagkracht uit vermogen. Nu eiser geen draagkracht uit vermogen heeft gebruikt eiser zijn draagkracht uit inkomen om in de kosten te voorzien. De draagkracht uit inkomen wordt gelet op artikel 7, vierde lid van de uitvoeringsregels, per maand vastgesteld. Dit volgt tevens uit de toelichting op artikel 7 van de uitvoeringsregels, waarin staat dat de draagkracht uit inkomen per maand op de maandelijkse kosten in mindering wordt gebracht. Aangezien de kosten waar eiser bijzondere bijstand voor vraagt zich maandelijks voordoen, kan de rechtbank eiser niet volgen in zijn stelling dat hij in aanmerking zou moeten komen voor bijzondere bijstand vanwege het feit dat zijn draagkracht ontoereikend is om drie maanden in de kosten van bewindvoering en mentorschap te kunnen voorzien.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is gegrond omdat de ISD ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan artikel 19 van de uitvoeringsregels, voor zover het gaat om de éénmalige aanvangskosten. Het bestreden besluit wordt vernietigd. De rechtbank voorziet zelf in de zaak door het primaire besluit te herroepen, doch uitsluitend voor zover de ISD daarin de aanvraag om bijzondere bijstand voor de aanvangskosten heeft afgewezen. De rechtbank neemt met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht nu zelf een beslissing en bepaalt dat de ISD aan eiser bijzondere bijstand moet toekennen voor de aanvangskosten, voor zover deze de draagkracht van eiser te boven gaan.
9. Omdat het beroep gegrond is moet de ISD het griffierecht aan eiser vergoeden. Ook veroordeelt de rechtbank de ISD in de proceskosten die eiser heeft moeten maken. Deze vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 3.108,- (voor het indienen van een bezwaarschrift en het verschijnen op de hoorzitting elk 1 punt bij een zaak van gemiddeld gewicht en een waarde per punt van
€ 647,- en voor het indienen van een beroepschrift en het verschijnen ter zitting van de rechtbank elk 1 punt, bij een zaak van gemiddeld gewicht en een waarde per punt van
€ 907,-).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het besluit van 15 maart 2024;
  • herroept het besluit van 24 oktober 2023 voor zover dit betrekking heeft op de eenmalige aanvangskosten, en bepaalt dat de ISD alsnog aan eiser bijzondere bijstand moet toekennen voor die aanvangskosten, voor zover deze de draagkracht van eiser te boven gaan;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigende besluit;
  • bepaalt dat de ISD het griffierecht van € 51,- aan eiser moet vergoeden;
  • veroordeelt de ISD tot betaling van € 3.108,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, rechter, in aanwezigheid van
mr.F. Leichel, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 8 mei 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 18 april 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1556.
2.Zie de uitspraak van de CRvB van 16 november 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2841.