ECLI:NL:RBDHA:2025:11286

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 juli 2025
Publicatiedatum
26 juni 2025
Zaaknummer
24_6081
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing WW-uitkering wegens gebrek aan privaatrechtelijke dienstbetrekking

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 juli 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De eiser had een aanvraag ingediend voor een uitkering wegens betalingsonmacht op grond van de Werkloosheidwet (WW), welke door verweerder was afgewezen. De rechtbank heeft de zaak behandeld na een beroep van eiser tegen het bestreden besluit van verweerder, waarin deze de eerdere besluiten tot afwijzing van de WW-aanvraag handhaafde. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser geen privaatrechtelijke dienstbetrekking heeft gehad bij zijn voormalige werkgever, [bedrijfsnaam 2] B.V., en dat hij derhalve niet in aanmerking komt voor de gevraagde uitkering. De rechtbank concludeert dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij feitelijk werkzaamheden heeft verricht als senior investmentmanager en dat er geen gezagsverhouding of loonbetalingen zijn vastgesteld. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/6081

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 juli 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.J. Meijer),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: [naam 1] ).

Inleiding

Bij besluit van 7 december 2023 (primaire besluit I) heeft verweerder de aanvraag voor een uitkering wegens betalingsonmacht op grond van de Werkloosheidwet (WW) afgewezen.
Bij besluit van 2 februari 2024 (primaire besluit II) heeft verweerder geweigerd aan eiser per 20 juni 2023 een WW-uitkering toe te kennen.
Bij besluit van 3 juni 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder het door eiser tegen de primaire besluiten I en II gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
Op 25 april 2025 heeft eiser de gronden van zijn beroep nader aangevuld.
De rechtbank heeft het beroep op 8 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens eiser mr. B. Meijer, kantoorgenoot van de gemachtigde van eiser, en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

1. Eiser is per 1 september 2017 in dienst getreden bij [bedrijfsnaam 1] B.V. in de functie van junior accountmanager op basis van een arbeidscontract voor bepaalde tijd tot 31 maart 2018. De arbeidsovereenkomst is vervolgens verlengd.
2. Eiser is op 20 juni 2022 een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd aangegaan met [bedrijfsnaam 2] B.V. voor de functie van senior investmentmanager. In de arbeidsovereenkomst is vermeld dat het salaris € 5.450,- bruto per maand bedraagt.
3. [bedrijfsnaam 2] B.V. is op 20 juni 2023 en [bedrijfsnaam 1] B.V. is op 5 juli 2023 in staat van faillissement verklaard.
4. Bij verstekvonnis van 29 juni 2023 heeft de kantonrechter [bedrijfsnaam 2] B.V. veroordeeld tot het betalen van € 62.213,85 bruto aan eiser ter zake van achterstallig loon over de periode van 20 juni 2022 tot en met mei 2023.
5. Eiser heeft op 4 juli 2023 bij verweerder een aanvraag voor een uitkering wegens betalingsonmacht ingediend. Daarin heeft eiser vermeld dat hij op 20 juni 2022 in dienst is getreden als investment manager in een omvang van 40 uur per week met een salaris van € 5.450,- per maand, dat tot en met 19 juni 2022 zijn loon is betaald en dat de curator op 30 juni 2023 het dienstverband heeft opgezegd.
6. Op verzoek van verweerder heeft een themaonderzoeker van de afdeling Handhaving onderzoek verricht of er sprake is geweest van een privaatrechtelijke (of fictieve) dienstbetrekking. Op 29 november 2023 heeft de themaonderzoeker rapport uitgebracht. Daarin is geconcludeerd dat niet vast is komen te staan dat eiser een privaatrechtelijke dienstbetrekking heeft gehad met de failliete onderneming [bedrijfsnaam 2] B.V. en dus daarmee ook het recht op de vordering komt te vervallen.
Aan de dienstbetrekking van eiser bij [bedrijfsnaam 1] B.V. in de functie van junior accountmanager wordt niet getwijfeld.
7. Bij de primaire besluiten heeft verweerder de aanvraag van 4 juli 2023 voor een uitkering vanwege betalingsonmacht afgewezen en geweigerd aan eiser per 20 juni 2023 een WW-uitkering toe te kennen. Deze besluiten heeft verweerder bij het bestreden besluit gehandhaafd. Volgens verweerder is niet vast komen te staan dat eiser een privaatrechtelijke dienstbetrekking heeft gehad bij [bedrijfsnaam 2] B.V. Er kan niet worden vastgesteld dat eiser feitelijk werkzaamheden heeft verricht als senior investmentmanager. Ook beschikt eiser niet over de werkervaring die de hoogte van de overeengekomen beloning zou rechtvaardigen. Evenmin heeft eiser kunnen aantonen dat sprake was van een gezagsverhouding. Niet duidelijk is of eiser vanaf de indiensttreding instructies of opdrachten heeft ontvangen van de leiding van [bedrijfsnaam 2] B.V. Ook kan niet worden vastgesteld of er loon is betaald. De gedane betalingen zijn niet te traceren, het afgesproken salaris van € 5.450,- is nooit aan eiser overgemaakt en de bedragen zijn ook niet terug te vinden in de polisadministratie.
8. Eiser voert aan dat aan de arbeidsovereenkomsten daadwerkelijk uitvoering is gegeven. Vanaf zijn indiensttreding heeft hij wekelijks fulltime werkzaamheden verricht, waaronder het actief benaderen en onderhouden van contacten met potentiële investeerders, het voorbereiden en zelfstandig voeren van gesprekken met zakelijke relaties, het opstellen van presentaties en adviesmemo’s ten behoeve van investeringsbeslissingen, et cetera. Eiser heeft ter onderbouwing van het feitelijke karakter van zijn werkzaamheden verklaringen overgelegd van een oud-collega [naam 2] en van [naam 3] , een investeerder die betrokken was bij zijn werkgever. Daarnaast heeft hij een door hem opgestelde e-mail overgelegd waaruit zijn actieve betrokkenheid bij de bedrijfsvoering blijkt.
Verder stelt eiser dat er in de dagelijkse praktijk sprake was van een duidelijke gezagsrelatie. Hij werd aangestuurd door [naam 4] die als direct leidinggevende regelmatig de taken en prioriteiten bepaalde. Hij bereidde op diens verzoek frequent concepten voor e-mails en externe correspondentie voor, die vervolgens door of namens de directie werden verzonden. Verder werd de voortgang gemonitord aan de hand van rapportages en mondelinge feedback.
Voorts stelt eiser dat vast staat dat er tussen hem en zijn voormalige werkgever een loonafspraak is gemaakt en dat hij op basis van de gesloten arbeidsovereenkomst recht had op salaris. De werkgever is echter op enig moment opgehouden met het voldoen van het overeengekomen salaris. Dit was voor eiser aanleiding om herhaaldelijk te verzoeken om betaling, zoals blijkt uit de e-mail van 27 november 2022, en uiteindelijk tot het indienen van een loonvordering, Het bestaan van de loonvordering is volgens eiser met het vonnis van de kantonrechter van 29 juni 2023 bevestigd.
Tot slot heeft eiser verwezen naar recente e-mailcorrespondentie tussen [naam 4] en de externe boekhouder waaruit blijkt dat de arbeidsovereenkomsten door de werkgever zijn aangeleverd bij het administratiekantoor met het verzoek om deze met terugwerkende kracht in de loonadministratie op te nemen. Daarmee wordt volgens eiser bevestigd dat er sprake was van een daadwerkelijke arbeidsrelatie.
9.1.
Aan de orde is de vraag of eiser kan worden aangemerkt als werknemer in de zin van de WW en aldus aanspraak kan maken op een WW-uitkering. In artikel 3, eerste lid, van de WW is als werknemer gedefinieerd de natuurlijke persoon, jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd, die in privaatrechtelijke of publiekrechtelijke dienstbetrekking staat.
9.2.
Op grond van vaste rechtspraak [1] moet voor het aannemen van een privaatrechtelijke dienstbetrekking sprake zijn van een verplichting tot het persoonlijk verrichten van arbeid, een gezagsverhouding en een verplichting tot het betalen van loon. Bij de beantwoording van de vraag of een arbeidsverhouding is aan te merken als een arbeidsovereenkomst moet acht worden geslagen op alle omstandigheden van het geval, in onderling verband bezien en dienen niet alleen de rechten en verplichtingen in aanmerking te worden genomen die partijen bij het aangaan van de rechtsverhouding voor ogen stonden, maar moet ook acht worden geslagen op de wijze waarop partijen uitvoering hebben gegeven aan hun rechtsverhouding en aldus daaraan inhoud hebben gegeven.
9.3.
Op eiser rust, als aanvrager van de WW-uitkering, de bewijslast van het bestaan van de privaatrechtelijke dienstbetrekking. Hij moet aan de hand van objectieve en controleerbare gegevens aannemelijk maken dat aan de voorwaarden voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst is voldaan [2] .
9.4.
De eerste vraag die voorligt is of eiser persoonlijke arbeid heeft verricht als
senior investmentmanager bij [bedrijfsnaam 2] B.V. In het onderzoeksrapport van de themaonderzoeker van de afdeling Handhaving, dat onderdeel uitmaakt van het bestreden besluit, is vermeld dat eiser geen assessment of sollicitatiegesprek heeft hoeven af te leggen om deze functie te bekleden en dat in de arbeidsovereenkomst geen specifieke functiebeschrijving wordt aangegeven. Eiser heeft verklaard dat hij zich voornamelijk bezig hield met voorbereidende en administratieve taken zoals het up-to-date houden van gespreksverslagen en het maken van afspraken met potentiële investeerders en dat hij zelf geen gesprekken voerde. Volgens de onderzoeker valt te betwijfelen of eiser daadwerkelijk werkzaamheden van een senior investmentmanager heeft uitgevoerd. Er mag verwacht worden dat een senior investmentmanager ook gesprekken voert met potentiële investeerders. De werkzaamheden die eiser volgens zijn verklaring verrichtte bij [bedrijfsnaam 2] B.V. behoren meer tot de werkzaamheden bij zijn vorige functie van junior accountmanager bij [bedrijfsnaam 1] B.V.. Verder wordt in het faillissementsverslag vermeld dat er vanaf maart 2022 geen enkele ondernemingsactiviteit meer is verricht. De rechtbank is van oordeel dat verweerder op basis van dit rapport terecht heeft geconcludeerd dat eiser feitelijk niet werkzaam is geweest in de functie van senior investmentmanager bij [bedrijfsnaam 2] B.V..
9.5.
De door eiser ter onderbouwing van zijn standpunt overgelegde stukken leiden de rechtbank niet tot een ander oordeel. De verklaring van oud-collega [naam 2] acht de rechtbank niet relevant, nu verweerder ter zitting heeft toegelicht dat uit het systeem is gebleken dat deze oud-collega werkzaam is geweest in de periode van 1 november 2017 tot 1 september 2018, zodat de door hem omschreven werkzaamheden geen betrekking kunnen hebben op de functie van senior investmentmanager. Ook de verklaring van investeerder [naam 3] acht de rechtbank niet van belang, nu daarin is aangegeven dat in de gevallen dat hij op bezoek kwam eiser altijd aanwezig was op kantoor en werkzaamheden verrichtte, maar uit die verklaring blijkt niet wanneer dat is geweest en wat voor werkzaamheden eiser dan precies verrichtte. Aan de door eiser genoemde interne e-mail en de daarin vermelde activiteiten gaat de rechtbank ook voorbij, omdat deze dateert van 9 november 2021 en eiser op dat moment nog geen contract had als senior investmentmanager.
9.6.
Nu eiser er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat hij de werkzaamheden als senior investmentmanager bij [bedrijfsnaam 2] B.V. heeft verricht, is er reeds hierom geen sprake van een privaatrechtelijke dienstbetrekking geweest. Verweerder heeft dan ook terecht bepaald dat eiser geen recht heeft op een WW-uitkering.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Verloop, rechter, in aanwezigheid van W.M. Colpa, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 1 juli 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.