ECLI:NL:RBDHA:2025:11288

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 juni 2025
Publicatiedatum
26 juni 2025
Zaaknummer
NL25.15841
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H. Hanssen - Telman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag van een minderjarige vreemdeling

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, op 26 juni 2025, wordt het beroep van eiser, een minderjarige vreemdeling van Marokkaanse nationaliteit, tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie had de aanvraag op 3 april 2025 afgewezen, met het argument dat Slovenië verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. Eiser, die stelt minderjarig te zijn en geen documenten te hebben, betwist deze beslissing en voert aan dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd dat hij meerderjarig is. De rechtbank constateert dat er een motiveringsgebrek is in het besluit van de minister. De rechtbank oordeelt dat de minister niet voldoende heeft aangetoond op basis van welke informatie de leeftijdsregistratie van eiser in Slovenië is gebaseerd. De rechtbank vernietigt het besluit van de minister en verplicht deze om een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Tevens wordt de minister veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op €1.814,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.15841

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum 1],
van Marokkaanse nationaliteit,
V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. P.A.J. Mulders),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. B.W. Zagers).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 3 april 2025 niet in behandeling genomen, omdat Slovenië verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening staat geregistreerd onder het zaaknummer: NL25.15842. Hierop wordt bij afzonderlijke uitspraak beslist.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 19 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: mr. H.J. Janse, als waarnemer van de gemachtigde van eiser, en de gemachtigde van de minister. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden die eiser heeft aangevoerd.
3. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen, die in de Dublinverordening staat. [1] Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [2] In dit geval heeft Nederland bij Slovenië op 3 maart 2025 een verzoek om terugname gedaan. Slovenië heeft dit verzoek op 5 maart 2025 op grond van artikel 18, eerste lid onder d van de Dublinverordening aanvaard.
Uitstel voor het indienen van de zienswijze
5. Eiser betoogt dat hij te weinig tijd heeft gekregen voor het uitbrengen van een zienswijze. De gemachtigde van eiser was op vakantie en gelet op haar drukke agenda na haar vakantie zou het niet lukken om tijdig een zienswijze in te dienen. Eiser voert aan dat hij tijdig een verzoek tot uitstel van het indienen van de zienswijze heeft gedaan. In dit verzoek is uitstel gevraagd tot 16 april 2025. De minister heeft uitstel verleend tot en met
2 april 2025 en vervolgens op 3 april 2025 het bestreden besluit genomen. Dit is volgens eiser in strijd met artikel 47 van het Handvest. [3] Eiser stelt dat de afwijzing van het uitstelverzoek direct ingrijpt op het verdedigingsrecht van eiser en dat het bestreden besluit daarom niet in stand kan blijven.
5.1.
De minister stelt zich op het standpunt dat het beleid op juiste en coulante wijze is toegepast. Zo was de vakantie van de gemachtigde van eiser niet tijdig in de specifieke zaak van eiser doorgegeven, maar heeft de minister toch uitstel verleend tot en met vijf werkdagen na de laatste vakantiedag. Dit uitstel is in overeenstemming met het beleid uit paragraaf C1/2.12 van de Vc [4] en is verleend tot 2 april 2025. Dat eiser geen zienswijze heeft ingediend komt volgens de minister dan ook voor zijn eigen rekening en risico.
5.2.
De rechtbank overweegt dat de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen een essentieel onderdeel is van de besluitvormingsprocedure. Dit volgt ook uit vaste jurisprudentie [5] van de Afdeling. [6] Er is wel een termijn verbonden aan de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen. Bij een voornemen om de aanvraag niet in behandeling te nemen is die termijn twee weken. [7] Eiser kan om uitstel vragen voor het indienen van een zienswijze. In paragraaf C1/2.12 van de Vc staat het beleid van de minister voor het verlenen van uitstel voor het indienen van de zienswijze uitgewerkt. Het beleid van de minister voorziet in vijf limitatief opgesomde omstandigheden waarbij uitstel wordt verleend.
5.3.
De rechtbank stelt vast dat, hoewel niet gebleken is van een specifiek in deze zaak gestuurde vakantiemelding, de minister op basis van de algemene en blijkens het verzoek om uitstel meegezonden algemene vakantiemelding van de gemachtigde, een uitstel heeft verleend van tot en met vijf dagen na de laatste vakantiedag. De minister heeft daarmee een termijn gegeven, die in overeenstemming is met de in het beleid neergelegde termijn in het geval van vakantie van een gemachtigde. In de enkele stelling van eiser dat de agenda van de gemachtigde dermate gevuld was dat daarom nader uitstel werd gevraagd heeft de minister geen aanleiding behoeven te zien om nader uitstel te verlenen.
5.4.
In het geval van eiser is er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een bijzondere omstandigheid, als bedoeld in artikel 4:84 van de Awb, [8] op grond waarvan de minister van het beleid had moeten afwijken. De drukke agenda van de gemachtigde van eiser kan niet als een bijzondere omstandigheid aangemerkt worden. De minister mocht dan ook het bestreden besluit nemen zonder de volledig termijn van het gevraagde uitstel te verlenen. De handelswijze van de minister is niet onzorgvuldig. De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van schending van het verdedigingsbeginsel. De beroepsgrond slaagt niet.
Gestelde minderjarigheid
6. Eiser stelt dat hij minderjarig is en is geboren op [geboortedatum 2]. De minister heeft na een leeftijdsschouw de geboortedatum van eiser gewijzigd naar [geboortedatum 1], maar eiser meent dat het onmogelijk om zijn leeftijd op een paar maanden exact vast te stellen. Het lijkt er volgens eiser daarom op dat de leeftijd is aangepast om te voorkomen dat eiser als minderjarige geregistreerd staat. Eiser betoogt dat de minister in strijdt met procedurele waarborgen heeft gehandeld die horen bij een niet begeleide minderjarige vreemdeling. Zo had er volgens eiser een begeleider van Nidos bij het gehoor en de leeftijdsschouw aanwezig moeten zijn. Dit maakt de voorbereiding van het besluit onzorgvuldig. Op de zitting heeft eiser deze beroepsgrond aangevuld en gesteld dat ook op basis van de inhoud van de schouw niet kan worden gesteld dat eiser evident meerderjarig is. De uiterlijke kenmerken die zijn opgesomd in de schouw kunnen ook duiden op minderjarigheid en zeggen, net als de genoemde gedragskenmerken, niets over eisers leeftijd. Eiser verwijst hierbij naar uitspraken van deze rechtbank zittingsplaatsen Roermond en Den Haag.
6.1.
De minister stelt zich allereerst op het standpunt dat de aanvulling van de beroepsgrond niet tijdig is, waardoor inhoudelijke bespreking van de schouw in strijd is met de goede procesorde. De minister stelt ten tweede dat de gegevens die eiser bij het AMV [9] -gehoor heeft doorgegeven in de procedure zijn gehanteerd, maar dat daarover twijfel is ontstaan. Daarom heeft zij de schouw laten uitvoeren, waarbij zowel de hoormedewerker van de IND als AVIM [10] / DISA [11] onafhankelijk van elkaar tot de conclusie zijn gekomen dat eiser evident meerderjarig is. Ook is bij de autoriteiten van Slovenië en Zwitserland navraag gedaan over de leeftijdsregistratie van eiser. De autoriteiten van Slovenië en Zwitserland hebben [geboortedatum 3] opgenomen als geboortedatum van eiser. De minister stelt dat zij daarom heeft voldaan aan haar vergewisplicht en heeft gehandeld in overeenstemming met Werkinstructie 2025/1.
6.2.
De beroepsgrond slaagt. De rechtbank overweegt als volgt.
6.3.
De rechtbank is allereerst van oordeel dat het op zitting aanvullen van de beroepsgrond door de gemachtigde van eiser geen strijd met de goede procesorde oplevert. In de schriftelijk ingediende gronden van beroep maakt eiser melding van de schouw en stelt hij dat de leeftijd niet op een paar maanden exact kan worden vastgesteld. De rechtbank komt daarom tot een inhoudelijke beoordeling van de beroepsgrond. De rechtbank overweegt verder dat als eiser bij het indienen van de asielaanvraag en het aanmeldgehoor verklaart minderjarig te zijn en niet te beschikken over (identiteits-) documenten om deze verklaring te staven, de minister moet uitgaan van de presumptie van minderjarigheid en processuele waarborgen moet bieden die uitgaan van de gestelde minderjarigheid. [12]
6.4.
De rechtbank wijst in dit verband verder op artikel 25, vijfde lid, van de Procedurerichtlijn [13] , geïmplementeerd in artikel 3.109d, tweede lid, van het Vb. [14] Daarin zijn de waarborgen voor niet-begeleide minderjarigen geregeld, namelijk dat de minister, wanneer na de algemene verklaringen van de vreemdeling of andere relevante aanwijzingen twijfel bestaat over diens leeftijd, bevoegd is aan de hand van een medisch onderzoek de leeftijd van de vreemdeling te laten vaststellen.
6.5.
De rechtbank is van oordeel dat de minister het vermoeden van minderjarigheid onvoldoende gemotiveerd heeft ontzenuwd. Daarbij betrekt de rechtbank dat in het geval van eiser sprake is van een standaardvoornemen, waarin geen enkele motivering staat opgenomen over de leeftijd van eiser en daarmee over de afwijzing van zijn gestelde minderjarigheid. Er is dan ook sprake van een motiveringsgebrek in het besluit. Uit de leeftijdsschouwen volgt bovendien onvoldoende duidelijk waarom geconcludeerd wordt tot evidente meerderjarigheid van eiser. Onduidelijk is waarom, de in het schouwverslag van 30 januari 2025 en het rapport aanmeldgehoor AMV van 17 februari 2025 genoemde lichamelijke kenmerken en het benoemde gedrag, evident leiden tot de conclusie dat eiser meerderjarig is. Eiser heeft er terecht op gewezen dat de genoemde lichamelijke kenmerken net zo goed passen bij een minderjarige. Wat betreft de vermelde gedragingen is het naar het oordeel van de rechtbank evenmin duidelijk in hoeverre deze kunnen en moeten leiden tot de conclusie dat eiser evident meerderjarig is. Dat eiser in zijn aanmeldgehoor zou hebben verklaard in 2016 of 2017 12 of 13 jaar te zijn geweest is naar het oordeel van de rechtbank op zichzelf onvoldoende om te concluderen dat sprake is van evidente meerderjarigheid. De rechtbank overweegt tot slot dat de minister verder niet heeft gemotiveerd waarop de leeftijdsregistratie is gebaseerd in Slovenië en ook het dossier volgt niet waarop de autoriteiten van Slovenië de leeftijdsregistratie van eiser hebben gebaseerd. Dit maakt dat de minister zonder nadere motivering evenmin enkel op basis van deze informatie mocht concluderen tot evidente meerderjarigheid.
6.6.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat het besluit is genomen in strijd met artikel 3:2 en 3:46 van de Awb. De rechtbank zal daarom het bestreden besluit vernietigen.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid van de Awb dat de minister een nieuw besluit moet nemen en daarbij rekening houdt met deze uitspraak.
7.1.
De rechtbank veroordeelt de minister in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb [15] voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op €1.814,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van €907,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt de minister een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van eiser waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van €1.814,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Hanssen - Telman, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Mulder, griffier en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is openbaar gemaakt en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013.
2.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
3.Het handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
4.Vreemdelingencirculaire 2000.
6.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
7.Zie artikel 3.109c, achtste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000.
8.Algemene wet bestuursrecht.
9.Alleenstaande minderjarige vreemdeling.
10.Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel.
11.Dienst Identificatie en Screening Asielzoekers.
12.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 9 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4086 en ECLI:NL:RVS:2024:3992.
13.Richtlijn 2013/32/EU betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming.
14.Vreemdelingenbesluit 2000.
15.Besluit proceskosten bestuursrecht.