ECLI:NL:RBDHA:2025:11302

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 juni 2025
Publicatiedatum
26 juni 2025
Zaaknummer
24/3371
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vaststelling verdragsgerechtigdheid door het CAK

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 16 juni 2025, in de zaak tussen eiser en het Centraal Administratie Kantoor (CAK), wordt het beroep van eiser tegen de vaststelling van zijn verdragsgerechtigdheid beoordeeld. Eiser, woonachtig in Frankrijk, heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van het CAK waarin is vastgesteld dat hij vanaf 1 november 2023 verdragsgerechtigd is en een verdragsbijdrage van € 407,85 per maand moet betalen. Eiser betwist de hoogte van deze bijdrage en stelt dat hij niet de tijd heeft gekregen om zijn zaken met de Franse verzekeringsinstelling, de Caisse Primaire Assurance Maladie (CPAM), te regelen. De rechtbank oordeelt dat de verplichting tot het betalen van de verdragsbijdrage dwingend is vastgelegd in de Zorgverzekeringswet (Zvw) en dat de hoogte van de bijdrage wettelijk is bepaald. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/3371

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 juni 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] (Frankrijk) eiser,

en

het Centraal Administratie Kantoor, het CAK

(gemachtigde: [naam] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van het CAK waarin is vastgesteld dat eiser verdragsgerechtigd is.
1.1.
Met het besluit van 21 september 2023 (het primaire besluit) heeft het CAK aan eiser bekend gemaakt dat hij verdragsgerechtigd is vanaf 1 november 2023 en per die datum een verdragsbijdrage (ook wel: buitenlandbijdrage) verschuldigd is. Met het besluit van 20 maart 2023 (het bestreden besluit) heeft het CAK het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
1.2.
De rechtbank heeft partijen schriftelijk bericht dat zij met de dossierstukken over voldoende informatie beschikt om schriftelijk uitspraak te doen. Omdat beide partijen binnen de door de rechtbank gegeven termijn niet te kennen hebben gegeven dat zij van dit recht gebruik wensten te maken, heeft de rechtbank de zitting achterwege gelaten met toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de vaststelling van eiser als verdragsgerechtigde door het CAK. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wat vindt eiser?
4. Eiser stelt dat hij jarenlang, naar tevredenheid, als gezinslid was meeverzekerd bij de Franse verzekeringsinstelling, de Caisse Primaire Assurance Maladie (CPAM). Eiser kan zich er niet in vinden dat hij sinds het bereiken van de pensioengerechtigde een verdragsbijdrage van € 407,85 per maand moet betalen. In Frankrijk betaalt niemand zo een hoog bedrag voor zijn zorgverzekering. Ook vergeleken met de kosten van een zorgverzekering in Nederland vindt eiser dit bedrag te hoog. Daarnaast is eiser het oneens met het standpunt van het CAK dat het recht om de verdragsbijdrage in te houden op 1 november 2023 is ontstaan. Eiser heeft niet de tijd gekregen om deze zaken met het CPAM te regelen. Er is pas sinds 1 januari 2024 een afdeling bij de CPAM in Corsica die zich bezighoudt met de S1-formulieren. Deze afdeling heeft ervoor gezorgd dat eiser met terugwerkende kracht per 1 januari 2024 recht heeft op zorg ten laste van Nederland. Daarom heeft eiser in de periode van 1 november 2023 tot en met 1 januari 2024, buiten zijn schuld om, voor niks premie betaald. Volgens eiser was iets meer toegeeflijkheid en begrip voor zijn situatie vanuit het CAK gepast geweest.
Wat oordeelt de rechtbank?
5. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1957. Eiser woont sinds 2002 in Frankrijk. Vanaf 1 november 2023 ontvangt eiser een pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) uit Nederland van de Sociale Verzekeringsbank (SVB). De CPAM heeft op 20 februari 2024 met het formulier S072 aan het CAK bevestigd dat eiser recht heeft op medische zorg in Nederland ten laste van Nederland vanaf 1 januari 2024.
6. De rechtbank stelt vast dat de Europese Verordening (EG) 883/2004 (de Verordening), de Zorgverzekeringswet (Zvw) en de Regeling zorgverzekering van toepassing zijn. De relevante wet en regelgeving is opgenomen als bijlage bij deze uitspraak.
6.1.
Uit de relevante Europese en Nederlandse regels vloeit dwingend voort dat eiser als verdragsgerechtigde in de zin van artikel 24 van de Verordening is aan te merken, waardoor hij op grond van artikel 30 van de Verordening in samenhang met artikel 68 van de Zvw in beginsel een verdragsbijdrage aan Nederland verschuldigd is. Dit betekent dat aan eiser zorg wordt verleend in zijn woonland ten laste van Nederland. Dit wordt ook niet door eiser betwist. Dit is bovendien dwingend recht wat betekent dat eiser zich hieraan niet kan onttrekken. [1]
7. Het betoog van eiser dat het CAK pas met ingang van 1 januari 2024 gerechtigd is om de verdragsbijdrage in te houden, omdat het CPAM per die datum heeft bevestigd dat de zorg ten laste van Nederland komt, slaagt niet. In artikel 69, tweede lid, van de Zvw is dwingend bepaald dat de verdragsbijdrage verschuldigd is van diegenen die verdragsgerechtigd zijn. Uit de Verordening vloeit rechtstreeks voort dat eiser verdragsgerechtigd was vanaf 1 november 2023, zodat hij ook vanaf die datum de buitenlandbijdrage verschuldigd is. De datum van inschrijving bij het CPAM is niet van belang voor de bijdrageplicht. [2]
8. Eiser geeft aan dat hij de verdragsbijdrage te hoog vindt en dat het bedrag onredelijk is in vergelijking met de kosten van een zorgverzekering in Frankrijk of Nederland. De rechtbank stelt vast de verdragsbijdrage een berekening betreft die wettelijk is bepaald en dat de hoogte van de bijdrage hier niet ter beoordeling voor ligt omdat dit niet volgt uit het bestreden besluit. Ten overvloede overweegt de rechtbank als volgt.
8.1.
In artikel 6.3.1, eerste lid, van de Regeling zorgverzekering is vastgelegd hoe de verdragsbijdrage wordt berekend. De bijdrage, zoals voor alle Nederlands verzekerden in Nederland, wordt berekend op basis van drie componenten: de nominale bijdrage (het bedrag dat Nederlands verzekerden in Nederland direct aan de verzekeraar betalen), de inkomensafhankelijke Zvw bijdrage (het bedrag dat de werkgever in Nederland betaalt maar gepensioneerden zelf moeten betalen) en de inkomensafhankelijke bijdrage Wet Langdurige Zorg (Wlz, de vroegere AWBZ)
8.2.
Aanvankelijk ging men er vanuit dat de bijdrage van de verdragsgerechtigden gelijk zou moeten zijn aan de premie die Nederlanders in Nederland betalen, maar dit is aangevochten omdat de dekking in andere Europese landen vaak kleiner is. Dit heeft geleid tot de woonlandfactor. De hoogte van de verschuldigde bijdrage wordt vermenigvuldigd met deze woonlandfactor. De woonlandfactor geeft de verhouding weer tussen de gemiddelde totale zorgkosten voor een persoon in het woonland en de gemiddelde zorgkosten ten laste van de sociale zorgverzekeringen in Nederland. Met deze woonlandfactor wordt tot uitdrukking gebracht in welke mate de in het woonlandpakket opgenomen zorg zich verhoudt tot de in het Nederlandse pakket opgenomen zorg.
8.3.
De woonlandfactor voor Frankrijk bedroeg in 2023 0,8251 en in 2024 0,8365. Conform de woonlandfactor wordt er uitgegaan van het feit dat de zorgkosten in Frankrijk lager zijn dan in Nederland. Voor zover eiser betoogt dat hij een onredelijke bijdrage betaald in vergelijking met de kosten van een zorgverzekering in Nederland en Franrijk, kan de rechtbank dit niet volgen aangezien hier met toepassing van de woonlandfactor juist rekening mee wordt gehouden. De CRvB heeft verder geoordeeld dat bij de toepassing van de woonlandfactor geen sprake is van een overduidelijke onevenredigheid bij de ongelijke behandeling van bijdrageplichtigen zoals eiser en in Nederland woonachtige premieplichtigen. [3]
9. Voor zover eiser stelt dat hij meer begrip en coulance van het CAK had verwacht, overweegt de rechtbank dat de verplichting om een bijdrage te betalen is vastgelegd in artikel 69, tweede lid, van de Zvw. Dit is een bepaling die dwingend van karakter is. De Zvw kent geen hardheidsclausule of coulanceregeling. Volgens vaste rechtspraak zijn er echter bijzondere gevallen denkbaar waarin strikte toepassing van een wettelijk voorschrift van dwingendrechtelijke aard zozeer in strijd is met het ongeschreven recht dat zij op grond daarvan geen rechtsplicht meer kan zijn. [4] Van dergelijke bijzondere omstandigheden is in dit geval niet gebleken. Dat eiser moeizaamheden heeft ondervonden met het CPAM en dat hierdoor buiten zijn schuld om vertraging is opgelopen, is, hoe invoelbaar wellicht, geen bijzondere omstandigheid op grond waarvan de verplichting tot het betalen van een bijdrage niet meer zou gelden.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijkt krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.C. Bannink, rechter, in aanwezigheid van mr. F. Leichel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 juni 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage

Ingevolge artikel 24 van de Europese Verordening (EG) 883/2004 heeft een rechthebbende op een wettelijk pensioen of uitkering die in een andere lidstaat van de Europese Unie (EU) is gaan wonen, recht op medische zorg in het woonland, ten laste van het pensioenland, voor zover die gepensioneerde in zijn woonland geen persoonlijk recht heeft op zorg.
Ingevolge artikel 30 van de Europese Verordening (EG) 883/2004 mag vervolgens het pensioenland op de pensioenen van deze gepensioneerden een bijdrage inhouden, indien de kosten voor medische zorg voor rekening komen van het pensioenland.
Ingevolge artikel 69, tweede lid, van de Zorgverzekeringswet zijn de in het buitenland wonende personen die recht hebben op zorg in hun woonland ten laste van Nederland een bijdrage verschuldigd.
De wijze waarop de buitenlandbijdrage wordt berekend, is neergelegd in de artikelen 6.3.1 tot en met 6.3.4 van de Regeling Zorgverzekering.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de CRvB van 7 augustus 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1342.
2.Zie de uitspraak van de CRvB van 17 juli 2019, ECLI:NL:CRVB:2019: 2425.
3.Zie de uitspraak van de CRvB van 3 oktober 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX9233.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 17 juli 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2425.