In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 26 juni 2025, wordt de afwijzing van de asielaanvraag van een Nigeriaanse eiser behandeld. De eiser had op 17 oktober 2020 asiel aangevraagd, maar zijn aanvraag werd buiten behandeling gesteld omdat Italië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling. Na een uitstel van overdracht vanwege een geweigerde covid-19 test, diende de eiser op 30 januari 2023 opnieuw een asielaanvraag in. Deze aanvraag werd op 6 februari 2025 door de minister van Asiel en Migratie afgewezen als kennelijk ongegrond, wat de eiser niet accepteerde en hiertegen beroep instelde.
De rechtbank oordeelt dat de minister de aanvraag ten onrechte als kennelijk ongegrond heeft afgewezen. De rechtbank concludeert dat de minister onvoldoende rekening heeft gehouden met de geloofwaardigheid van de verklaringen van de eiser over de problemen met een cult en mishandeling door buren. De rechtbank stelt vast dat de minister de asielmotieven van de eiser niet voldoende heeft onderbouwd en dat de verklaringen van de eiser niet als ongeloofwaardig kunnen worden aangemerkt. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen in stand, omdat de minister kan concluderen dat de eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel. De eiser krijgt een vergoeding van zijn proceskosten van € 1.814,-.
De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van asielaanvragen en de noodzaak voor de minister om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de aanvrager, zoals leeftijd en achtergrond. De rechtbank wijst erop dat de minister niet voldoende heeft doorgevraagd naar de verklaringen van de eiser en dat de ongeloofwaardigheid van de verklaringen niet voldoende is onderbouwd. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.