ECLI:NL:RBDHA:2025:11305

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 juni 2025
Publicatiedatum
26 juni 2025
Zaaknummer
NL25.6815
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Nigeriaanse eiser wegens ongeloofwaardige verklaringen over cult en mishandeling

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 26 juni 2025, wordt de afwijzing van de asielaanvraag van een Nigeriaanse eiser behandeld. De eiser had op 17 oktober 2020 asiel aangevraagd, maar zijn aanvraag werd buiten behandeling gesteld omdat Italië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling. Na een uitstel van overdracht vanwege een geweigerde covid-19 test, diende de eiser op 30 januari 2023 opnieuw een asielaanvraag in. Deze aanvraag werd op 6 februari 2025 door de minister van Asiel en Migratie afgewezen als kennelijk ongegrond, wat de eiser niet accepteerde en hiertegen beroep instelde.

De rechtbank oordeelt dat de minister de aanvraag ten onrechte als kennelijk ongegrond heeft afgewezen. De rechtbank concludeert dat de minister onvoldoende rekening heeft gehouden met de geloofwaardigheid van de verklaringen van de eiser over de problemen met een cult en mishandeling door buren. De rechtbank stelt vast dat de minister de asielmotieven van de eiser niet voldoende heeft onderbouwd en dat de verklaringen van de eiser niet als ongeloofwaardig kunnen worden aangemerkt. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen in stand, omdat de minister kan concluderen dat de eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel. De eiser krijgt een vergoeding van zijn proceskosten van € 1.814,-.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van asielaanvragen en de noodzaak voor de minister om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de aanvrager, zoals leeftijd en achtergrond. De rechtbank wijst erop dat de minister niet voldoende heeft doorgevraagd naar de verklaringen van de eiser en dat de ongeloofwaardigheid van de verklaringen niet voldoende is onderbouwd. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.6815

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

geboren op [datum]
van Nigeriaanse nationaliteit
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. J. Sinnema),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister

(gemachtigde: mr. B.H. Wezeman).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. [1] Eiser is het hier niet mee eens en heeft beroep ingesteld. De rechtbank beoordeelt het beroep.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het beroep gegrond is, omdat de minister de aanvraag ten onrechte heeft afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank laat de rechtsgevolgen van het besluit in stand, omdat de minister de problemen van eiser ongeloofwaardig mocht vinden. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Voorgeschiedenis en procesverloop

2. Eiser heeft op 17 oktober 2020 in Nederland asiel aangevraagd. De minister heeft de aanvraag buiten behandeling gesteld, omdat Italië verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag.
3. Eisers overdracht aan Italië is op 16 februari 2021 uitgesteld, omdat hij de covid-19 test heeft geweigerd. Op 2 maart 2021 heeft de minister de Italiaanse autoriteiten laten weten dat eiser met onbekende bestemming is vertrokken.
4. Eiser heeft op 30 januari 2023 opnieuw in Nederland asiel aangevraagd. De minister heeft deze aanvraag met het bestreden besluit van 6 februari 2025 afgewezen als kennelijk ongegrond. De minister heeft ook een terugkeerbesluit van vier weken opgelegd.
4.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
4.2.
De rechtbank heeft het beroep op 3 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, een tolk en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

Het asielrelaas
5. Eiser legt aan zijn asielaanvraag ten grondslag dat zijn ouders hem bij zijn buren hebben ondergebracht. De buren hebben hem mishandeld. Verder stelt eiser dat hij vijftig keer is benaderd door een groepering (cult) om zich bij hen aan te sluiten. Eiser heeft dat geweigerd. Eiser stelt dat hij vijftien keer door de groepering is mishandeld. Leden van de groepering hebben eiser vervolgens ook ontvoerd en mishandeld. Dat was voor eiser aanleiding om Nigeria te verlaten.
Het bestreden besluit
6. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende asielmotieven:
Identiteit, nationaliteit en herkomst;
Problemen met de cult groepering;
Problemen met de buren.
6.1.
De minister houdt de persoonsgegevens aan die eiser heeft genoemd. De minister vindt het tweede en derde asielmotief niet geloofwaardig. Eiser heeft zijn verklaringen niet onderbouwd met objectieve documenten die de asielmotieven volledig onderbouwen. De minister vindt verder dat eisers verklaringen over deze asielmotieven geen samenhangend en aannemelijk geheel vormen. Eiser heeft niet inzichtelijk gemaakt welke groepering hem benaderde en zijn verklaringen over de groepering komen niet overeen met openbare informatie. Bovendien zijn de verklaringen over de bedreigingen en ontvoering onsamenhangend. Over de buren heeft eiser volgens de minister onsamenhangend en ongerijmd verklaard. Eiser weet bijvoorbeeld niet de namen van de buren, terwijl hij er vijf jaren zou hebben gewoond. De minister heeft de asielaanvraag kennelijk ongegrond verklaard, omdat eiser zich bij aankomst in Nederland niet direct heeft gemeld.
Heeft de minister voldoende rekening gehouden met het rapport van Medifirst en eisers referentiekader?
7. Eiser voert aan dat de minister bij de beoordeling van zijn verklaringen en de tegenwerpingen ten onrechte geen rekening heeft gehouden met het Medifirst rapport en het feit dat eiser 13 of 14 jaar was op het moment dat hij uit Nigeria vertrok. De minister heeft niet inzichtelijk gemaakt op welke wijze hij rekening heeft gehouden met eisers leeftijd. De minister heeft verder volgens eiser ten onrechte tegengeworpen dat eiser een vage tijdsaanduiding heeft gegeven van de ontvoering, gelet op het feit dat hij heeft aangegeven moeite te hebben met data en maanden.
8. De beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank stelt vast dat de minister in het voornemen eisers referentiekader heeft benoemd en heeft vermeld dat, gelet op dat referentiekader, verwacht mag worden dat eiser antwoord kan geven op eenvoudige vragen en dat hij duidelijke antwoorden kan geven. De rechtbank is van oordeel dat de minister voldoende kenbaar rekening heeft gehouden met het referentiekader van eiser in de besluitvorming. Zo heeft de minister erop mogen wijzen dat in de besluitvorming op meerdere punten wordt aangegeven dat en waarom er meer van eiser wordt verwacht. Daarbij is ook rekening gehouden met de leeftijd van eiser. [2]
8.1.
Daarnaast heeft de minister er in het besluit op gewezen dat eiser op verschillende punten is gevraagd om een schatting te geven over data, dat er voldoende pauzes zijn aangeboden en dat eiser alle tijd heeft gekregen om de gestelde vragen te beantwoorden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister zich op het standpunt kunnen stellen dat van eiser verwacht mag worden dat hij concreter dan “in 2014 of 2015” kan aangeven wanneer de ontvoering was. Het Medifirst rapport vermeldt namelijk dat eiser heeft aangegeven dat hij geen exacte data kan benoemen in zijn asielrelaas, maar dat hij dat wel bij benadering kan aangeven (maanden, seizoenen, jaartallen). Eiser heeft verder niet concreet gemaakt of onderbouwd op welke punten de minister in de besluitvorming of tijdens het horen geen rekening heeft gehouden met het Medifirst rapport.
Heeft de minister de problemen met de cult groepering ongeloofwaardig kunnen vinden?
9. Eiser voert aan dat de minister de problemen met de cult ten onrechte ongeloofwaardig heeft gevonden. De minister werpt ten onrechte tegen dat eiser niets weet over het doel en de werkwijze van de cult. Eiser is geen lid geweest en was nog erg jong toen hij werd lastiggevallen. De minister legt volgens eiser ten onrechte de link met eisers beschrijving van het uniform en de beschrijving van het uniform van de Aye cult uit openbare bronnen. De minister baseert volgens eiser de stelling dat het algemeen bekend is dat Nigerianen weten welke cults in hun naaste omgeving opereren op een aanname.
9.1.
De minister werpt volgens eiser verder ten onrechte tegen dat eisers verklaringen over de bedreigingen te algemeen zijn. Eiser heeft duidelijk en niet tegenstrijdig verklaard over de benaderingen door de leden van de cult. Doordat eiser vijftig keer is bedreigd door verschillende personen, is het moeilijk een omschrijving te geven. Bovendien hebben de bedreigingen meer dan tien jaar geleden plaatsgevonden. De minister werpt verder volgens eiser ten onrechte tegen dat eiser vaag en summier heeft verklaard over de ontvoering en de periode daarna. De minister heeft niet gemotiveerd waarom eisers verklaringen oppervlakkig zijn en bovendien had doorgevraagd kunnen worden. De minister werpt ook ten onrechte tegen dat inwijding zou plaatsvinden nadat er een eed is afgelegd. Eiser heeft geen eed afgelegd, omdat hij daaraan niet wilde meewerken.
10. De minister heeft aan eiser tegengeworpen dat volgens openbare bronnen eiser eerst een eed zou moeten hebben afgelegd voordat een inwijding plaatsvindt. Eiser heeft volgens de minister onsamenhangend verklaard, omdat hij aangeeft ontvoerd te zijn vanwege een inwijding. De rechtbank volgt dit niet. De minister heeft namelijk niet onderbouwd uit welke openbare bronnen dit blijkt en heeft dit op de zitting ook niet toegelicht. Toch leidt dit niet tot het oordeel dat de minister dit asielmotief niet ongeloofwaardig mocht achten, omdat het bestreden besluit voor het overige de conclusie kan dragen dat dit asielmotief ongeloofwaardig is. De rechtbank zal dit gebrek daarom met toepassing van artikel 6:22 Awb [3] passeren en overweegt daartoe als volgt.
10.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister de problemen met de cult groepering niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht. Eiser stelt dat hij vijftig keer door leden van de cult is benaderd en vijftien keer is mishandeld. Eiser heeft verder verklaard dat de cult overal in Benin City en in Nigeria actief is. De minister heeft erop mogen wijzen dat daarom van eiser, ondanks de jonge leeftijd en het tijdsverloop, verwacht mag worden dat hij de naam van de cult weet en dat hij meer over de cult en de personen die hem bedreigden weet te vertellen. De minister mocht daarbij ook in zijn algemeenheid wijzen op de rol die cults spelen in de Nigeriaanse samenleving. Daarnaast heeft de minister kunnen tegenwerpen dat uit openbare bronnen blijkt dat de door eiser genoemde klederdracht van de cult niet overeenkomt met de door hem genoemde Aye cult en ook niet met die van andere cults. Dat eiser op de zitting stelt dat hij de cult lastig kan herkennen omdat de leden van de cult niet altijd het gehele uniform dragen, maakt dat niet anders. De minister heeft verder kunnen overwegen dat eisers verklaringen over de ontvoering vaag en summier zijn. De minister heeft er daarbij op kunnen wijzen dat eiser niet meer weet wanneer hij is ontvoerd, vaag en summier heeft verklaard wat er werd gezegd tijdens de ontvoering, niet weet waar hij werd vrijgelaten en wanneer hij Nigeria daarna heeft verlaten. Gelet op het feit dat de ontvoering voor eiser de directe aanleiding is geweest om Nigeria te verlaten, kan van hem worden verwacht dat hij hierover meer kan verklaren. Tot slot is het de rechtbank niet gebleken dat de minister onvoldoende heeft doorgevraagd op de verklaringen van eiser.
Had de minister een Forensisch Medisch Onderzoek (FMO) moeten opstarten?
11. Eiser betoogt dat de minister een FMO had moeten opstarten. De FMO kan het causale verband tussen de littekens en de mishandelingen onderbouwen.
11. Naar het oordeel van de rechtbank hoefde de minister geen FMO te verrichten. De minister heeft terecht overwogen dat het niet relevant is om een FMO uit te voeren voor de littekens, omdat geen twijfel bestaat over de ongeloofwaardigheid van eisers relaas.
Kon de minister eisers aanvraag kennelijk ongegrond verklaren?
13. Eiser stelt zich op het standpunt dat de minister zijn aanvraag ten onrechte kennelijk ongegrond heeft verklaard omdat hij zich niet onverwijld zou hebben gemeld na aankomst in Nederland.
14. De beroepsgrond slaagt. Op de zitting heeft de minister erkend dat de aanvraag van eiser ten onrechte kennelijk ongegrond is verklaard. De aanvraag had ongegrond verklaard moeten worden. Het beroep is daarom gegrond en de rechtbank zal het gehele besluit vernietigen. De rechtbank ziet wel aanleiding de rechtsgevolgen in stand te laten. [4] De minister heeft namelijk kunnen concluderen dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel, zoals hiervoor is overwogen. De rechtbank merkt volledigheidshalve op dat de in het besluit aan eiser toegekende vertrektermijn van vier weken aanvangt met ingang van de dag na bekendmaking van deze uitspraak aan partijen. [5]

Conclusie en gevolgen

15. De minister heeft de aanvraag ten onrechte afgewezen als kennelijk ongegrond. Het beroep is daarom gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank laat met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand.
15.1.
Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten. Ook vanwege het vastgestelde gebrek onder 10 moet de minister de proceskosten vergoeden. Deze vergoeding bedraagt € 1.814,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 6 februari 2025;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
  • veroordeelt de minister tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A.G. van Dijk, rechter, in aanwezigheid van mr. M.C. Drenten - Boon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is openbaar gemaakt en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is bekendgemaakt. Deze datum staat hierboven. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000
2.Zie bijvoorbeeld p. 3, laatste alinea en p. 4, tweede alinea van het voornemen.
3.Algemene wet bestuursrecht.
4.Vgl. de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 3 november 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2999) en 28 februari 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:728).
5.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 3 november 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2999), r.o. 4.3.