ECLI:NL:RBDHA:2025:11333

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 juni 2025
Publicatiedatum
27 juni 2025
Zaaknummer
NL25.8483
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging overdrachtstermijn wegens onderduiken in het kader van de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, op 23 juni 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een Syrische asielzoeker (eiser) en de minister van Asiel en Migratie (verweerder). Eiser had in Nederland asiel aangevraagd, maar zijn aanvraag werd niet in behandeling genomen omdat Frankrijk verantwoordelijk was voor de behandeling. Eiser heeft zich echter niet gemeld voor de geplande overdracht naar Frankrijk op 14 februari 2025, wat leidde tot de verlenging van de overdrachtstermijn door verweerder op basis van artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening. Eiser stelde dat hij niet ondergedoken was en dat hij zich aan zijn meldplicht hield, maar de rechtbank oordeelde dat verweerder terecht had geconcludeerd dat eiser onderduikte. De rechtbank overwoog dat eiser voldoende was geïnformeerd over zijn verplichtingen en dat hij niet op het afgesproken tijdstip voor de overdracht aanwezig was. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond, wat betekent dat de verlenging van de overdrachtstermijn door verweerder rechtmatig was. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 26 juni 2025.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.8483

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser,

V-nummer: [V-nummer],
(gemachtigde: mr. E.S. van Aken),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. C.H.H.P.M. Kelderman).

Inleiding

1. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 14 februari 2025 de overdrachtstermijn verlengd overeenkomstig artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening. [1] In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het door eiser daartegen ingestelde beroep.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 5 juni 2025 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt aan de hand van eisers beroepsgronden of verweerder de overdrachtstermijn mocht verlengen.
2.1.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Achtergrond
3. Eiser is van Syrische nationaliteit en is geboren op [datum] 1963. Op 11 mei 2024 heeft eiser in Nederland asiel aangevraagd. Verweerder heeft bij besluit van 6 december 2024 eisers asielaanvraag niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk daarvoor verantwoordelijk is. Dit besluit staat in rechte vast. Eiser heeft zich zowel op 7 februari 2025 als op 14 februari 2025 niet gemeld voor de geplande overdracht aan Frankrijk. Verweerder heeft de autoriteiten van Frankrijk op 14 februari 2025 bericht dat de overdracht niet binnen de gestelde termijn kan plaatsvinden als gevolg van de verdwijning van eiser en dat volgens artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening de overdrachtstermijn wordt verlengd tot achttien maanden. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de overdrachtstermijn verlengd overeenkomstig artikel 29, tweede lid van de Dublinverordening vanwege onderduiken.
3.1.
Eiser heeft op 9 mei 2025 een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend vanwege de door verweerder geplande overdracht op 13 mei 2025 aan Frankrijk. Eisers verzoek is bij uitspraak van 12 mei 2025 afgewezen. [2] Eiser is op 13 mei 2025 overgedragen aan Frankrijk.
Eisers beroepsgronden
4. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder de overdrachtstermijn ten onrechte heeft verlengd. Eiser was niet ondergedoken en hield zich aan zijn meldplicht. Eiser staat onder medische behandeling en hij had een afspraak in het ziekenhuis. Eiser stelt dat hij de Dient Terugkeer & Vertrek daarvan op de hoogte heeft gesteld. Ter onderbouwing van zijn standpunt legt eiser een aantal bijlagen over, waaronder zijn afsprakenkaart en een brief waaruit blijkt dat hij op 14 februari 2025 in het ziekenhuis was. Verder stelt eiser dat het bij een overdracht aan een ander Europees land gebruikelijk is dat een COA [3] -medewerker dit in de vroege ochtend laat weten. Er is niemand bij eiser langs geweest om hem te informeren dat hij naar het vliegveld moest gaan.
Mocht verweerder de overdrachtstermijn verlengen?
5. In de uitspraak van de Afdeling [4] van 14 december 2022 [5] is overwogen dat uit het arrest Jawo [6] van het Hof van Justitie van de Europese Unie blijkt dat artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening zo uitgelegd moet worden dat een vreemdeling onderduikt wanneer hij doelbewust ervoor zorgt dat hij buiten het bereik blijft van de nationale autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de overdracht, om deze overdracht te voorkomen. Dat is het geval wanneer die overdracht niet kan worden uitgevoerd, omdat de vreemdeling de hem toegekende woonplaats heeft verlaten zonder de bevoegde nationale autoriteiten van zijn afwezigheid op de hoogte te brengen, op voorwaarde dat hij werd geïnformeerd over zijn verplichtingen. De vreemdeling behoudt de mogelijkheid om aan te tonen dat er geldige redenen waren om de autoriteiten niet in te lichten over zijn afwezigheid en dat hij niet de bedoeling had om zich te onttrekken aan die autoriteiten. [7]
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat eiser was ondergedoken. Eiser is voldoende geïnformeerd over zijn verplichtingen en over zijn vertrek. Uit het door eiser ondertekende M35-H-formulier van 11 mei 2024 volgt dat eiser is geïnformeerd over zijn verplichting zich tijdens de procedure beschikbaar te houden en (adres)wijzigingen direct aan de IND [8] door te geven. Uit het standaardformulier ‘Tijdelijk Buiten Bereik Autoriteiten’ (TBBA) volgt dat eiser is geïnformeerd over zijn verplichting om medewerking te verlenen aan de overdracht en de gevolgen van het niet meewerken. Eiser is op 12 februari 2025 geïnformeerd over de geplande overdracht op 14 februari 2025. Op 13 februari 2025 is eiser, na vergeefse pogingen van een COA-medewerker om eiser persoonlijk te informeren, per brief geïnformeerd over het tijdstip waarop hij zou worden opgehaald door DV&O [9] van zijn opvanglocatie. Op de dag van de overdracht is eiser niet op het aangezegde tijdstip verschenen. Ook was eiser op dat moment niet op zijn kamer aanwezig of - voor zover bekend - elders in de opvang. Verweerder stelt zich dan ook terecht op het standpunt dat eiser de hem toegekende woonplaats had verlaten.
5.2.
Eisers standpunt over zijn afspraken in het ziekenhuis is geen verschoonbare reden waarom hij niet op het aangezegde tijdstip klaar stond voor vertrek. Eiser had op 14 februari 2025 al om 4.10 uur klaar moeten staan voor vertrek. Uit de door eiser overgelegde brief van 21 februari 2025 van zijn arts blijkt weliswaar dat eiser op 14 februari 2025 in de ochtend in het ziekenhuis was, maar daaruit blijkt ook dat hij op dat moment geen afspraak had. Eiser had zich onverwachts gemeld op de polikliniek. De arts was niet aanwezig en daarom is een afspraak gemaakt voor de week daarna. Uit de overgelegde informatie blijkt dan ook niet van een medische noodsituatie op dat moment. Ook heeft eiser niet onderbouwd dat hij verweerder heeft geïnformeerd over zijn afwezigheid. Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat bij hem geen melding bekend is.
5.3.
Tot slot treft eisers beroepsgrond, dat hij op de vroege ochtend bij hem geen medewerker van het COA is geweest om hem te informeren over zijn vertrek, geen doel. Eiser is voldoende geïnformeerd over de overdracht en over het tijdstip waarop hij zou worden opgehaald.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder de overdrachtstermijn terecht heeft verlengd. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 26 juni 2025 door mr. A.J. de Danschutter, rechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013.
2.Zaaknummer NL25.21535.
3.Centraal Orgaan opvang asielzoekers.
4.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
5.ECLI:NL:RVS:2022:3630. Zie ook de uitspraak van 15 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1077.
6.ECLI:EU:C:2019:218.
8.Immigratie- en Naturalisatiedienst.
9.Dienst Vervoer & Ondersteuning.