In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, op 23 juni 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een Syrische asielzoeker (eiser) en de minister van Asiel en Migratie (verweerder). Eiser had in Nederland asiel aangevraagd, maar zijn aanvraag werd niet in behandeling genomen omdat Frankrijk verantwoordelijk was voor de behandeling. Eiser heeft zich echter niet gemeld voor de geplande overdracht naar Frankrijk op 14 februari 2025, wat leidde tot de verlenging van de overdrachtstermijn door verweerder op basis van artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening. Eiser stelde dat hij niet ondergedoken was en dat hij zich aan zijn meldplicht hield, maar de rechtbank oordeelde dat verweerder terecht had geconcludeerd dat eiser onderduikte. De rechtbank overwoog dat eiser voldoende was geïnformeerd over zijn verplichtingen en dat hij niet op het afgesproken tijdstip voor de overdracht aanwezig was. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond, wat betekent dat de verlenging van de overdrachtstermijn door verweerder rechtmatig was. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 26 juni 2025.