ECLI:NL:RBDHA:2025:11337
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Ongegrond beroep tegen bewaring van vreemdeling na strafrechtelijke detentie
Op 26 juni 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de bewaring van een vreemdeling, eiser, die eerder in strafrechtelijke detentie verbleef. De minister van Asiel en Migratie had op 12 juni 2025 de maatregel van bewaring opgelegd op basis van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. Tijdens de zitting op 24 juni 2025 was eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl de minister zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft overwogen dat de minister zijn inspanningsverplichting heeft geschonden door in de periode van 6 juni tot 12 juni 2025 geen uitzettingshandelingen te verrichten, terwijl eiser in die periode in detentie verbleef. Desondanks oordeelt de rechtbank dat deze schending niet automatisch leidt tot onrechtmatigheid van de bewaring. De rechtbank heeft een belangenafweging gemaakt en geconcludeerd dat de belangen van de minister zwaarder wegen. De gronden voor de maatregel zijn niet betwist en er is een risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Bovendien heeft eiser een strafblad en heeft hij aangegeven niet te willen vertrekken.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.