ECLI:NL:RBDHA:2025:11337

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 juni 2025
Publicatiedatum
27 juni 2025
Zaaknummer
NL25.26260
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen bewaring van vreemdeling na strafrechtelijke detentie

Op 26 juni 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de bewaring van een vreemdeling, eiser, die eerder in strafrechtelijke detentie verbleef. De minister van Asiel en Migratie had op 12 juni 2025 de maatregel van bewaring opgelegd op basis van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. Tijdens de zitting op 24 juni 2025 was eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl de minister zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft overwogen dat de minister zijn inspanningsverplichting heeft geschonden door in de periode van 6 juni tot 12 juni 2025 geen uitzettingshandelingen te verrichten, terwijl eiser in die periode in detentie verbleef. Desondanks oordeelt de rechtbank dat deze schending niet automatisch leidt tot onrechtmatigheid van de bewaring. De rechtbank heeft een belangenafweging gemaakt en geconcludeerd dat de belangen van de minister zwaarder wegen. De gronden voor de maatregel zijn niet betwist en er is een risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Bovendien heeft eiser een strafblad en heeft hij aangegeven niet te willen vertrekken.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.26260

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 juni 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. A.M.V. Bandhoe),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. S.J. de Vries ).

Procesverloop

Bij besluit van 12 juni 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 24 juni 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Heeft de minister zijn inspanningsverplichting geschonden?
1. Eiser betoogt dat de minister in de periode van 6 juni 2025 tot 12 juni 2025, toen hij in strafrechtelijke detentie verbleef, geen uitzettingshandelingen heeft verricht en hierdoor niet aan zijn inspanningsverplichting heeft voldaan. Deze schending kan niet met toepassing van een belangenafweging worden gepasseerd.
1.1.
De rechtbank stelt voorop dat de minister tijdens de strafrechtelijke detentie van eiser een inspanningsverplichting had om te voorkomen dat eiser na afloop van die detentie in bewaring moest worden gesteld. [1] Uit het M122 [2] -formulier volgt dat dat de overname van eiser vanaf 6 juni 2025 bij de minister bekend was en dat er tot 12 juni 2025, de start van de bewaring van eiser, geen uitzettingshandelingen zijn verricht. Hierdoor stelt de rechtbank vast dat de minister zijn inspanningsverplichting heeft geschonden.
1.2.
De schending van de inspanningsverplichting zoals bedoeld in paragraaf A5/6.12 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) leidt echter niet zonder meer tot het oordeel dat de bewaring onrechtmatig moet worden geacht. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) blijkt dat er in dat geval ruimte is voor een belangenafweging. [3] De rechtbank is van oordeel dat de belangenafweging in het voordeel van de minister moet uitvallen. Hierbij is van belang dat de gronden van de maatregel niet zijn betwist en deze de maatregel kunnen dragen en dat hieruit het risico volgt dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Voorts kent de rechtbank veel betekenis toe aan het feit dat de strafrechtelijke detentie van eiser slechts zes dagen heeft geduurd. Ook hecht de rechtbank waarde aan het feit dat eiser heeft geuit dat hij niet wil vertrekken en aan het strafblad van eiser, waaruit volgt dat eiser de afgelopen jaren meerdere strafbare feiten heeft gepleegd. Deze omstandigheden brengen de rechtbank tot het oordeel dat de met de bewaring gediende belangen in redelijke verhouding staan tot de ernst van het geconstateerde gebrek en de daardoor geschonden belangen. Niet gebleken of gesteld is dat er bijzondere omstandigheden zijn die maken dat deze belangenafweging anders uit zou moeten vallen.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
2. Los van de door eiser aangevoerde beroepsgronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [4]

Conclusie en gevolgen

3. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J.H. Boerhof, rechter, in aanwezigheid van S. Voolstra, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Dit volgt uit paragraaf A5/6.12 van de Vc 2000.
2.De Mededeling toepassing artikel 50, derde lid dan wel artikel 50a eerste lid van de Vw 2000.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 17 maart 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:764).
4.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.