ECLI:NL:RVS:2020:764
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep vreemdelingenbewaring en proceskostenvergoeding
Op 17 maart 2020 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de vreemdelingenbewaring van een vreemdeling. De vreemdeling was op 15 januari 2020 in vreemdelingenbewaring gesteld. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, had op 27 januari 2020 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen, terwijl de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was veroordeeld in de proceskosten. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. S.B. Kleerekooper, heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld.
In de overwegingen van de Raad van State werd vastgesteld dat de vreemdeling terecht klaagde over de conclusie van de rechtbank dat de staatssecretaris de inspanningsverplichting niet had geschonden. Echter, deze klacht leidde niet tot vernietiging van de uitspraak, omdat een schending van de inspanningsverplichting niet automatisch betekent dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is. De Raad van State oordeelde dat er ruimte was voor een belangenafweging, die in dit geval in het voordeel van de staatssecretaris uitviel. De vreemdeling had de gronden en de motivering van de maatregel niet betwist, wat leidde tot de conclusie dat er een significant risico bestond dat de vreemdeling zich aan het toezicht zou onttrekken.
De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en veroordeelde de staatssecretaris tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 525,00 werden vastgesteld, geheel toe te rekenen aan beroepsmatige rechtsbijstand. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 17 maart 2020.