ECLI:NL:RVS:2020:764

Raad van State

Datum uitspraak
17 maart 2020
Publicatiedatum
17 maart 2020
Zaaknummer
202000795/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep vreemdelingenbewaring en proceskostenvergoeding

Op 17 maart 2020 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de vreemdelingenbewaring van een vreemdeling. De vreemdeling was op 15 januari 2020 in vreemdelingenbewaring gesteld. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, had op 27 januari 2020 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen, terwijl de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was veroordeeld in de proceskosten. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. S.B. Kleerekooper, heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld.

In de overwegingen van de Raad van State werd vastgesteld dat de vreemdeling terecht klaagde over de conclusie van de rechtbank dat de staatssecretaris de inspanningsverplichting niet had geschonden. Echter, deze klacht leidde niet tot vernietiging van de uitspraak, omdat een schending van de inspanningsverplichting niet automatisch betekent dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is. De Raad van State oordeelde dat er ruimte was voor een belangenafweging, die in dit geval in het voordeel van de staatssecretaris uitviel. De vreemdeling had de gronden en de motivering van de maatregel niet betwist, wat leidde tot de conclusie dat er een significant risico bestond dat de vreemdeling zich aan het toezicht zou onttrekken.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en veroordeelde de staatssecretaris tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 525,00 werden vastgesteld, geheel toe te rekenen aan beroepsmatige rechtsbijstand. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 17 maart 2020.

Uitspraak

202000795/1/V3.
Datum uitspraak: 17 maart 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 27 januari 2020 in zaak nr. NL20.1264 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 15 januari 2020 is de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld.
Bij uitspraak van 27 januari 2020 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard, het verzoek om schadevergoeding afgewezen en de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. S.B. Kleerekooper, advocaat te Hoenderloo, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.    De vreemdeling klaagt terecht dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris de inspanningsverplichting niet heeft geschonden, maar deze klacht leidt niet tot vernietiging van de uitspraak. Een schending van de inspanningsverplichting betekent niet dat de maatregel van bewaring daarom al onrechtmatig is. Er is namelijk nog ruimte voor een belangenafweging (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 23 januari 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BH1548). In dit geval valt de belangenafweging uit in het voordeel van de staatssecretaris aangezien de vreemdeling de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd en de motivering van de maatregel niet heeft betwist. Daaruit volgt dat er een significant risico bestaat dat de vreemdeling zich aan het toezicht zal onttrekken. Ook is van belang dat de inspanningsverplichting slechts gedurende twee weken van de strafrechtelijke detentie van de vreemdeling heeft bestaan en dat de staatssecretaris op de dag nadat de vreemdeling in vreemdelingenbewaring is gesteld met de overdracht van de vreemdeling is begonnen.
2.    Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 525,00 (zegge: vijfhonderdvijfentwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. C.C.W. Lange, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, griffier.
w.g. Lange    w.g. Van Meurs-Heuvel
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 maart 2020
47-945.