ECLI:NL:RBDHA:2025:11357

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 juni 2025
Publicatiedatum
27 juni 2025
Zaaknummer
NL25.2321 en NL25.2322
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en overdracht aan Kroatië in het licht van medische omstandigheden

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiseres tegen het niet in behandeling nemen van haar asielaanvraag door de minister van Asiel en Migratie. De rechtbank oordeelt dat de minister de aanvraag niet in behandeling heeft genomen omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. Eiseres, die lijdt aan post-traumatische stressstoornis (PTSS) met psychotische symptomen en een ernstige depressieve stoornis, stelt dat overdracht aan Kroatië een reëel risico op aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van haar gezondheid met zich meebrengt. De rechtbank concludeert dat de minister onvoldoende rekening heeft gehouden met de medische situatie van eiseres en dat het bestreden besluit niet kan standhouden. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het besluit van de minister en draagt deze op om een nieuw besluit te nemen waarbij rekening wordt gehouden met de uitspraak. Eiseres krijgt ook een vergoeding van haar proceskosten toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.2321 (beroep) en NL25.2322 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiseres] , eiseres,

V-nummer: [v-nummer] ,
(gemachtigde: mr. H.L.M. Janssen),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. Ch. R. Vink).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het niet in behandeling nemen van haar asielaanvraag. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 16 januari 2025 niet in behandeling genomen omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
1.1
Het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening zijn op 1 april 2025 op zitting gevoegd behandeld met het beroep en de voorlopige voorziening van haar echtgenoot (NL25.4535 en NL25.4536). Hieraan hebben eiseres, haar echtgenoot, de gemachtigde van eiseres, A. Afkari als tolk en de gemachtigde van verweerder deelgenomen. De rechtbank heeft het onderzoek op zitting geschorst om eiseres de gelegenheid te geven om aanvullende medische informatie te verzamelen om haar beroep op het arrest C.K. [1] verder te onderbouwen.
1.2
Eiseres heeft op 8 april 2025 een e-mail van haar psychiater geüpload in het digitale dossier. Verweerder heeft op 9 april 2025 per brief laten weten daarin aanleiding te zien om het BMA [2] om advies te vragen.
1.3
Verweerder heeft het medisch advies van het BMA op 14 mei 2025 geüpload in het digitale dossier. De rechtbank heeft partijen op 27 mei 2025 verzocht over dit medisch advies een standpunt in te nemen.
1.4
Verweerder heeft op 28 mei 2025 per brief gereageerd en eiseres heeft dat op 3 juni 2025 gedaan.
1.5
Op 5 juni 2025 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
3. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening [3] . Op grond van de Dublinverordening neemt verweerder een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [4] In dit geval heeft Nederland bij Kroatië een verzoek om terugname gedaan. Kroatië heeft dit verzoek op 9 december 2024 aanvaard.
Welke lidstaat is verantwoordelijk voor de asielaanvraag?
4. Uit het arrest C.K. van het Hof van Justitie [5] volgt dat sprake kan zijn van een behandeling in strijd met artikel 4 van het Handvest wanneer de overdracht van een Dublinasielzoeker met een ernstige mentale of lichamelijke aandoening leidt tot een reëel en bewezen risico op een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van diens gezondheidstoestand. Zelfs indien niet ernstig gevreesd moet worden voor systeemfouten in de verantwoordelijke lidstaat. Het is aan de nationale autoriteiten van de overdragende lidstaat (in dit geval verweerder) om bij het nemen van een overdrachtsbesluit rekening te houden met alle aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen voor de gezondheidstoestand van eiser die ten gevolge van de overdracht kunnen ontstaan. Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State volgt dat als een asielzoeker objectieve gegevens overlegt die de bijzondere ernst van zijn gezondheidssituatie en ook de aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen daarvoor van een overdracht aantonen, verweerder bij het nemen van het overdrachtsbesluit dient te beoordelen wat het risico is dat die gevolgen zich voordoen. [6]
4.1
Eiseres doet een beroep op dit arrest. Eiseres stelt dat overdracht aan Kroatië een reëel en bewezen risico oplevert van een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van haar medische situatie. Zij wijst ter onderbouwing naar de ingebrachte medische stukken.
4.2
Verweerder stelt zich hierover op het standpunt dat dit niet het geval is, omdat eiseres onder begeleiding van een psychiatrisch verpleegkundige en in het bezit van de benodigde medicatie voor tijdens de reis kan reizen volgens het BMA-advies.
4.3
De rechtbank is van oordeel dat het beroep op het arrest C.K. slaagt. De rechtbank acht hierbij van belang dat uit het medisch dossier blijkt dat de diagnoses post-traumatische stress stoornis (PTSS) met psychotische symptomen en een ernstige depressieve stoornis zijn gesteld. Hiervoor ontvangt eiseres behandeling en medicatie van de psychiater. Eiseres heeft op 8 april 2025 een e-mail overgelegd van de behandelend psychiater waarin deze schrijft dat hij verwacht dat een terugkeer naar Kroatië zou kunnen leiden tot een toename van de al bestaande psychische klachten, zoals het horen van stemmen en suïcidale gedachten. Kroatië lijkt hierbij volgens hem een duidelijke trigger te zijn voor de symptomen van de PTSS. De rechtbank is van oordeel dat verweerder aan het BMA een te beperkte vraag heeft gesteld door alleen advies te vragen of eiseres medisch gezien in staat is om te reizen. Uit de bevindingen van de behandelend psychiater moet naar het oordeel van de rechtbank worden afgeleid dat risico bestaat op aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen voor de gezondheidstoestand van eiseres als gevolg van overdracht aan Kroatië. Om die reden kan het bestreden besluit geen stand houden.
Had verweerder de aanvraag op grond van artikel 17, eerste lid van de Dublinverordening in behandeling moeten nemen?
5. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder in dit geval onvoldoende heeft gemotiveerd dat bij overdracht aan Kroatië geen sprake zal zijn van onevenredige hardheid. Ook in dit verband acht de rechtbank de conclusies van de behandelaar zoals hiervoor onder 4.3 zijn weergegeven van belang. Daarbij komt dat de rechtbank constateert dat de uiterste overdrachtstermijn voor de echtgenoot [7] van eiseres op 3 juni 2025 is verstreken, zodat zijn asielaanvraag in Nederland zal worden behandeld. De rechtbank acht dit van belang omdat de behandelaar van eiseres op 19 maart 2025 in haar medisch dossier heeft geschreven dat het belangrijk is dat het echtpaar, gezien de aard van de medische klachten, bij elkaar blijft. Ook in zoverre kan het bestreden besluit geen stand houden, omdat verweerder hier niet op is ingegaan.
6. De rechtbank zal gelet op het voorgaande de overige gronden onbesproken laten.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiseres gelijk krijgt en dat de rechtbank het bestreden besluit vernietigt. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat verweerder een nieuw besluit moet nemen en daarbij rekening houdt met deze uitspraak.
7.1
Omdat op het beroep is beslist, is er geen aanleiding meer om een voorlopige voorziening te treffen.
7.2
Eiseres krijgt een vergoeding van haar proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 2.721,- omdat de gemachtigde van eiseres een beroep- en verzoekschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 16 januari 2025;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op de aanvraag, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eiseres.
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 907,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Roubos, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. L. Meijer, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan, voor zover het de hoofdzaak betreft, een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.HvJEU 16 februari 2017, ECLI:EU:C:2017:127, in de zaak C.K. tegen Slovenië.
2.Bureau Medische Advisering.
3.Verordening (EU) nr. 604/2013.
4.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
5.HvJEU 16 februari 2017, ECLI:EU:C:2017:127, in de zaak C.K. tegen Slovenië.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 3 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2980.
7.In zaaknummers NL25.4535 en NL25.4536.