ECLI:NL:RBDHA:2025:11361

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 juni 2025
Publicatiedatum
27 juni 2025
Zaaknummer
NL25.13750 en NL25.13751
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake opvolgende asielaanvraag van eiser met betrekking tot bedreigingen door de politie in Ethiopië

Deze tussenuitspraak betreft de opvolgende asielaanvraag van eiser, die stelt te zijn gevlucht uit Ethiopië vanwege bedreigingen door de politie vanwege zijn steun aan de Fano. Eiser heeft een nieuw bewijsstuk overgelegd, een politieoproep, maar verweerder heeft de aanvraag ongegrond verklaard op basis van artikel 31 van de Vreemdelingenwet. De rechtbank constateert dat verweerder niet is verschenen op de zitting en dat dit een gebrek in de procedure vormt. Eiser heeft verklaard dat hij het origineel van de politieoproep heeft overhandigd aan Bureau Documenten, maar verweerder heeft dit niet kunnen bevestigen. De rechtbank oordeelt dat de gebreken in het besluit van verweerder hersteld moeten worden en geeft verweerder de gelegenheid om dit te doen binnen een termijn van zes weken. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.13750 (beroep) en NL25.13751 (voorlopige voorzienig)
tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser] , eiser/verzoeker (hierna: eiser),

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. M.E. Muller),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 19 maart 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder eisers opvolgende asielaanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond. [1]
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep samen met eisers verzoek om een voorlopige voorziening [2] op 18 juni 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en G. Ogbamichael als tolk. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [datum] 1994 en heeft de Ethiopische nationaliteit.
2. Eiser heeft op 26 december 2024 zijn eerste asielaanvraag ingediend. Eiser heeft aan zijn eerste asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij is gevlucht vanwege bedreigingen door de politie om zijn steun aan de Fano. [3] Hierdoor is hij gearresteerd en drie dagen vastgehouden. Bij besluit van 9 januari 2025 heeft verweerder de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond omdat eisers problemen met de autoriteiten vanwege het steunen van de Fano ongeloofwaardig zijn geacht. [4] Het beroep daartegen is bij uitspraak van 24 februari 2025 door deze rechtbank ongegrond verklaard. [5] De Afdeling [6] heeft op 6 maart 2025 het ingestelde hoger beroep ongegrond verklaard.
3. Op 7 maart 2025 heeft eiser de nu in geschil zijnde opvolgende asielaanvraag ingediend. Daaraan heeft hij wederom ten grondslag gelegd dat hij is gevlucht vanwege de bedreigingen door de politie vanwege zijn steun aan de Fano. In deze procedure heeft eiser een nieuw bewijsstuk ingediend, namelijk een kopie van een oproep van de politie waarin aan eiser wordt verzocht zich te melden voor een verhoor omdat de politie aanwijzingen heeft dat hij de Fano ondersteunt. Uit deze oproep blijkt dat de autoriteiten op zoek zijn naar eiser, zo stelt hij.
4. Verweerder heeft de door eiser gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig geacht. Verweerder heeft de oproep door de politie vanwege het steunen van de Fano als nieuw asielmotief aangemerkt, maar ongeloofwaardig geacht. Eiser heeft dit asielmotief namelijk niet onderbouwd met objectieve documenten die dit asielmotief volledig onderbouwen. Eiser voldoet niet aan artikel 31, zesde lid, onder b, van de Vw omdat er van de politieoproep alleen een kopie is overgelegd en er geen goede verklaring is gegeven waarom het origineel niet is ingebracht. Daarnaast voldoet eiser niet aan artikel 31, zesde lid, onder c, van de Vw. De verklaringen van eiser vormen geen samenhangend en aannemelijk geheel. Eisers opvolgende aanvraag is kennelijk ongegrond op basis van artikel 30b, lid 1, onder g, van de Vw, aldus verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

5. Op de zitting van 18 juni 2025 heeft eiser verklaard dat het origineel van de politieoproep is aangeboden aan Bureau Documenten op 22 april 2025. De gemachtigde van eiser heeft verklaard vlak voor zitting te hebben gebeld met Bureau Documenten en dat zij verwacht dat er al een resultaat is, maar dat vreemd genoeg niet in het dossier is te vinden. De rechtbank constateert verder dat eiser kort voor de zitting nog een bewijsstuk heeft ingediend. Het gaat om een verklaring van de politie dat eisers moeder is opgepakt omdat eiser niet op de herhaaldelijke oproep van de politie om naar het bureau te komen heeft gereageerd. Eisers moeder is op borgtocht vrijgelaten omdat zij alzheimer heeft en hier een afspraak voor had bij de dokter, aldus de verklaring. Eiser heeft ter zitting verklaard in het bezit te zijn van het origineel van deze politieverklaring en wil deze beschikbaar stellen aan Bureau Documenten. Daarvoor is alleen een formulier nodig van verweerder, aldus eiseres.
5.1
Verweerder is niet op zitting verschenen en heeft vijf dagen voor de zitting een verweerschrift ingediend. Dit betekent dat verweerder niet heeft gereageerd op wat vlak vóór en op de zitting is aangevoerd. Wat in onderdeel 5 staat beschreven is in zoverre nieuwe informatie voor verweerder. Het komt voor rekening en risico van verweerder dat zij hierop niet hebben gereageerd. In het verweerschrift staat dat verweerder niet is verschenen vanwege capaciteitsgebrek. Dit is geen verschonende omstandigheid. Daarbij komt dat de rechtbank het niet in strijd met de procesorde acht dat eiser de voornoemde informatie pas vlak voor en tijdens de zitting heeft ingebracht. Bij dit soort procedures is dat, gezien de korte termijnen, onvermijdelijk. Deze gang van zaken komt ook veelvuldig voor en is verweerder bekend.
5.2
De voornoemde gang van zaken en het feit dat verweerder niet is ingegaan op het in 5 gestelde, vormt een gebrek. Reeds hierom zou het beroep gegrond kunnen worden verklaard. Om redenen van proceseconomie zal de rechtbank een tussenuitspraak doen en een termijn stellen waarin verweerder dit gebrek kan herstellen. Om dezelfde redenen zal de rechtbank hierna ook nog nader ingaan op het bestreden besluit. Dit dient verweerder te betrekken bij de nadere beoordeling.
Artikel 31, zesde lid, onder b, van de Vw
6. Verweerder heeft in het bestreden besluit aan eiser tegengeworpen dat hij enkel de kopie van de politieoproep heeft overgelegd. Eiser heeft eerder een asielprocedure doorlopen waardoor er van eiser verwacht mag worden dat hij weet wat het belang is van het overleggen van originele documenten waarmee hij zijn asielmotief kan onderbouwen. De kopie die eiser heeft overgelegd kan niet als objectief document beschouwd worden, omdat het geen origineel document is en het dus niet op echtheid beoordeeld kan worden. Dat eiser door zijn verblijf in detentie minder contactmogelijkheden heeft met zijn moeder maakt dit niet anders. Eiser heeft namelijk voldoende tijd gehad om wel aan het origineel te komen. Eiser heeft ook niet aangetoond dat hij pogingen heeft ondernomen via zijn advocaat of bijvoorbeeld Vluchtelingenwerk Nederland om aan het origineel te komen.
6.1.
De rechtbank stelt voorop dat eiser op zitting heeft verklaard het origineel al overgelegd te hebben, te weten op 22 april 2025. Verweerder was niet op zitting om dit te bevestigen of te ontkrachten. Daarom gaat de rechtbank mee in de verklaring van eiser dat het document is aangeboden en overhandigd aan Bureau Documenten. De onderbouwing van verweerder dat eiser het originele document niet heeft overgelegd, gaat dus niet op. Daarnaast volgt de rechtbank de stelling van eiser dat detentie een redelijke uitleg is voor de vertraging van het overleggen van het origineel van de politie oproep. Eiser heeft in detentie immers geen vrij toegang tot zijn mobiel en dit beperkt de communicatie met zowel zijn moeder als zijn advocaat. Eiser heeft bovendien middels de correcties en aanvullingen op het nader gehoor doorgegeven dat het origineel zal worden verstuurd en in de zienswijze opgenomen dat het origineel inmiddels is verstuurd.
6.2
Het besluit bevat daarom een motiveringsgebrek.
6.3
Hierbij komt het volgende. Verweerder heeft zich in het besluit beroepen op zowel letter b als letter c van artikel 31, zesde lid, van de Vw. Beide letters zouden, zo begrijpt de rechtbank het bestreden besluit, dragend zijn voor de conclusie dat het asielmotief ongeloofwaardig is. WI 2024/6 biedt op zich ook die mogelijkheid. De formulering in WI 2024/6 dat een asielmotief niet geloofwaardig is als niet is voldaan aan één van de “cumulatieve” voorwaarden, is duidelijk. Of deze strikte benadering in het algemeen in overeenstemming is met het Unierecht, valt echter te betwijfelen. In eerdere zaken heeft verweerder dan ook aangegeven dat de toetsing niet zo strikt wordt gehanteerd. [7] Waarom dit in deze zaak anders zou zijn, is de rechtbank niet duidelijk. Omdat verweerder niet ter zitting is verschenen en in het verweerschrift hierover niets heeft geschreven, is het de rechtbank ook niet duidelijk of verweerder zich in deze zaak daadwerkelijk beroept op beide letters. De vraag is of deze strikte visie van verweerder conform het Unierecht is, hoeft echter nu niet te worden beantwoord. De rechtbank acht de onderbouwing door verweerder van letter b gezien het voorgaande op zich namelijk al onvoldoende.
Artikel 31, zesde lid, onder c, van de Vw
7. Verweerder heeft aan eiser tegengeworpen dat hij niet samenhangend en aannemelijk heeft verklaard op drie punten.
7.1.
Ten eerste rusten de verklaringen van eiser over de inhoud van de politieoproep op niet onderbouwde aannames. Uit de vertaling van de politieoproep blijkt dat de politie aanwijzingen heeft dat eiser de Fano steunt. Eisers gestelde problemen met de autoriteiten vanwege zijn steun aan de Fano zijn in eisers vorige procedure ongeloofwaardig geacht. Dat de politie aanwijzingen heeft dat eiser de Fano steunt vanwege deze ongeloofwaardige problemen, wordt door verweerder niet gevolgd. Eiser heeft geen andere verklaring gegeven over hoe de politie weet dat eiser de Fano heeft gesteund.
7.1.1.
Ten tweede heeft eiser vaag en summier verklaard over het bezoek van de politie aan zijn ouderlijk huis waarbij de politieoproep aan zijn moeder is overhandigd. Eiser heeft niet concreet verklaard over hoeveel agenten er langs zijn geweest en of de politie na het afgeven van de brief nogmaals is langsgekomen. Eisers verklaring dat hij het niet hierover heeft gehad met zijn moeder is geen afdoende reden, nu eiser wel met zijn moeder heeft gesproken over de politieoproep en het politiebezoek. Het mag van eiser verwacht worden dat hij inzicht geeft en bij zijn moeder navraag doet over wie er bij eiser thuis is geweest, met hoeveel personen ze bij eiser thuis kwamen en of er vaker politieagenten bij eiser thuis zijn geweest. Dat eiser via de zienswijze heeft gesteld dat hij inmiddels wel met zijn moeder over het incident heeft gesproken en er 3 politieagenten aan zijn ouderlijk huis kwamen en dat de politie achteraf nog 4/5 keer is langs geweest, neemt niet weg dat van eiser, ook gezien zijn universitaire achtergrond, wordt verwacht dat hij concreet verklaart en navraag doet bij zijn moeder.
7.1.2.
Ten derde zijn de verklaringen van eiser over waarom hij de politieoproep niet eerder heeft overgelegd bevreemdend. Uit de vertaling van het document blijkt dat dit document dateert van 12 februari 2025. Eiser heeft op 7 maart 2025 een herhaalde asielaanvraag ingediend en het document pas tijdens het gehoor opvolgende aanvraag van 11 maart 2025 overgelegd. Eiser heeft verklaard dat hij niet eerder van het document op de hoogte was omdat zijn moeder hem pas later heeft verteld over het document. Verweerder vindt deze verklaring bevreemdend, nu dit de kern van eisers asielrelaas raakt en eiser regelmatig contact heeft met zijn moeder.
7.2.
De rechtbank oordeelt als volgt. Verweerder heeft zich niet op het standpunt kunnen stellen dat eiser niet samenhangend en aannemelijk heeft verklaard op de volgende drie punten. Ter toelichting dient het volgende.
7.2.1.
Verweerder heeft in de vorige procedure de problemen van eiser met de autoriteiten in Ethiopië ongeloofwaardig geacht. Eiser heeft echter een nieuw bewijsstuk ingediend. Daarom is ook de opvolgende aanvraag ontvankelijk geacht door verweerder. Als nieuwe relevante elementen en bevindingen worden aangevoerd, zodat die opvolgende aanvraag ontvankelijk is, dan moet er een procedure overschrijdende integrale geloofwaardigheidsbeoordeling plaatsvinden aan de hand van die elementen en bevindingen. [8] Daarbij komt dat deze wijze van de allesomvattende beoordeling voldoet aan de eisen van het Europese recht ten aanzien van asielzoekers. Volgens die eisen moet verweerder immers een volledig en ex nunc onderzoek doen dat zowel de feitelijke als de juridische gronden omvat, met inbegrip van een onderzoek van de behoefte aan internationale bescherming overeenkomstig Richtlijn 2011/95/EU. [9] Een vreemdeling kan in een opvolgende procedure niet volstaan met een herhaling van wat hij in de voorgaande procedure al heeft aangevoerd, dan wel met het alsnog aanleveren van argumenten tegen de destijds gemaakte tegenwerpingen. Die eerdere procedure is immers afgesloten en de toen gemaakte geloofwaardigheidsbeoordeling vormt dan ook het uitgangspunt voor de opvolgende procedure. Anderzijds kunnen nieuwe elementen en bevindingen ook invloed hebben op de wijze waarop de gegevens uit de voorgaande procedure moeten worden beoordeeld. Nieuwe elementen en bevindingen in combinatie met de gegevens uit de voorgaande procedure vormen immers een nieuw samenstel van gegevens, waarover verweerder zich nog niet eerder heeft uitgelaten. Zijn in rechte vaststaande eerdere geloofwaardigheidsstandpunt gaat niet automatisch over dat samenstel van gegevens, omdat de combinatie van deze gegevens weer nieuwe bevindingen kan opleveren. Verweerder moet daar in het licht van de integrale geloofwaardigheidsbeoordeling kenbaar op in gaan.
7.2.2.
Het nieuwe element in deze zaak is de politieoproep. Deze ziet op de problemen die eiser zou hebben met de autoriteiten in Ethiopië vanwege zijn steun aan de Fano. Verweerder kan daar niet zonder meer aan voorbij gaan omdat dit asielmotief in de vorige procedure ongeloofwaardig is geacht. Verweerder dient de gestelde problemen met de autoriteiten opnieuw te beoordelen en daarbij de politieoproep te betrekken. De rechtbank oordeelt dat er op dit punt sprake is van een motiveringsgebrek.
7.2.3.
Verweerder heeft aan eiser tegengeworpen dat hij niet heeft kunnen verklaren over de concrete omstandigheden van het politiebezoek aan zijn moeder en eventuele latere bezoeken. Naar aanleiding hiervan heeft eiser in de zienswijze echter aangevoerd dat hij deze informatie alsnog heeft nagevraagd aan zijn moeder. Eiser benoemt deze informatie concreet. In het besluit wordt vervolgens niet ingegaan op deze informatie. Verweerder had dat wel moeten doen. Daarbij is ook van belang het hiervoor in onderdeel 6.1 overwogene. De rechtbank acht detentie een redelijk excuus voor de vertraging van het overleggen van nadere informatie over het politiebezoek. Voorts heeft eiser in het gehoor van de opvolgende aanvraag van 11 maart 2025 verklaard dat hij niet aan zijn moeder heeft gevraagd of de politie daarna nog is langsgekomen omdat hij haar niet ongerust wilde maken. [10] Het is de rechtbank onduidelijk wat verweerder verder nog van eiser verwacht.
7.2.3.
De stelling dat de verklaringen van eiser over de inhoud van de politieoproep op niet onderbouwde aannames rusten, betekent op zich niet dat sprake is van een onsamenhangend geheel. Verweerder heeft in dit kader onvoldoende acht geslagen op de inhoud van de oproep, ook al stond verweerder slechts een kopie ter beschikking.
7.2.4.
Tot slot overweegt de rechtbank dat verweerder zich onvoldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat het bevreemdend is dat de politieoproep dateert van 12 februari 2025 maar eiser dit document pas op 11 maart 2025 heeft overgelegd. Eiser heeft op zitting verklaard dat dit document is overhandigd aan zijn moeder en dat zijn moeder hem pas op de hoogte stelde van dit document naar aanleiding van een telefoongesprek over het ongegronde beroep bij de rechtbank, eind februari. Dit is in lijn met hetgeen eiser bij het gehoor opvolgende aanvraag heeft verklaard. [11] Aangezien eiser vervolgens op 7 maart 2025 een opvolgende asielaanvraag heeft ingediend, is de rechtbank van oordeel dat de gang van zaken zonder nadere motivatie niet bevreemdend kan worden geacht. Daarbij komt dat ook hier het feit dat eiser in detentie zat belemmerend kan hebben uitgewerkt voor de snelheid. De verklaringen van eiser tijdens het gehoor op 11 maart 2025 wijzen in ieder geval in die richting. [12]

Conclusie en gevolgen

10. De rechtbank komt tot het oordeel dat het besluit meerdere gebreken bevat. Verweerder is ten onrechte niet ingegaan op hetgeen vlak voor en tijdens de zitting is ingebracht namens eiser. De rechtbank is, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, ook van oordeel dat verweerder zich onvoldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet voldoet aan de aan de voorwaarden van artikel 31, zesde lid, onder b en c, van de Vw.
11. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Verweerder kan zijn besluit herstellen met een aanvullende motivering of voor zover nodig, met een nieuwe beslissing na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. Verweerder dient daarbij de al bij Bureau Documenten aangeboden originele politieoproep en het origineel van het nieuwe bewijsstuk dat eiser nog moet indienen bij Bureau Documenten, mee te nemen. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op zes weken na het indienen van het laatste bewijsstuk bij Bureau Documenten.
12.1
Verweerder moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb én om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid de gebreken te herstellen. Als verweerder gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
12.2
Het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel beperkt tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in de tussenuitspraak, omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep.

Beslissing

De rechtbank:
- draagt verweerder op binnen twee weken de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid de gebreken te herstellen;
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen zes weken (plus eventuele verlenging) na verzending het indienen van het nieuwe bewijsstuk aan Bureau Documenten de gebreken te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.N. van Rijn, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. M. Doorman, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 30b, eerste lid, onder g, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.NL25.13751.
3.De Amhara Fano, een paramilitaire oppositiegroep.
4.Op grond van artikel 31, eerste lid, Vw en artikel 30b, eerste lid, aanhef
5.Uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Den Haag van 24 februari 2025, NL25.1672 en NL25.1673.
6.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
7.ECLI:NLRBDHA:2025:3440, r.o. 4.5 en ECLI:NLRBDHA:2025:10057, r.o. 7.2 en 7.3.
9.Dit is neergelegd in artikel 46, derde lid, van de Procedurerichtlijn (richtlijn 2013/32/EU).
10.Gehoor Opvolgende Aanvraag, pagina 9.
11.Gehoor Opvolgende Aanvraag, pagina 7 en 9.
12.Gehoor Opvolgende Aanvraag, pagina 5 en 6.