ECLI:NL:RBDHA:2025:11365

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 juni 2025
Publicatiedatum
27 juni 2025
Zaaknummer
AWB 25/8310
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag voor machtiging voor voorlopig verblijf

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eisers behandeld tegen de minister van Asiel en Migratie. Eisers hebben op 16 september 2024 een aanvraag ingediend voor een machtiging voor voorlopig verblijf, maar de minister heeft niet tijdig beslist. De rechtbank oordeelt dat de minister uiterlijk binnen 90 dagen na ontvangst van de aanvraag moet beslissen, maar deze termijn is met drie maanden verlengd. De rechtbank constateert dat de termijn is verstreken en dat eisers de minister hebben verzocht om alsnog binnen twee weken te beslissen, wat niet is gebeurd. Hierdoor is het beroep ontvankelijk en gegrond verklaard.

De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de meervoudige kamer en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin is geoordeeld dat bij overschrijding van de beslistermijn in vergelijkbare gevallen rekening moet worden gehouden met bijzondere omstandigheden. De rechtbank legt de minister een nieuwe beslistermijn op van acht weken, met de mogelijkheid tot nader onderzoek, wat kan leiden tot een verlenging van de termijn tot twintig weken. Tevens wordt er een dwangsom opgelegd van € 100,- per dag bij overschrijding van de termijn, met een maximum van € 15.000,-. Daarnaast wordt een bestuurlijke dwangsom vastgesteld van € 1.442,- indien de minister niet binnen twee weken na ingebrekestelling beslist. De proceskosten van eisers worden vastgesteld op € 453,50. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om in verzet te gaan tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 25/8310

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 juni 2025 in de zaak tussen

[naam],

V-nummer: [nummer],

[naam],

V-nummer: [nummer],

[naam],

V-nummer: [nummer],

[naam],

V-nummer: [nummer],

[naam],

V-nummer: [nummer],
gezamenlijk: eisers,
(gemachtigde: mr. M. Fouad Fattal),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister.

Inleiding

1. Deze uitspraak gaat over het beroep dat eisers hebben ingediend omdat de minister volgens hun niet op tijd heeft beslist op de aanvraag van 16 september 2024 tot het verlenen van een machtiging voor voorlopig verblijf.
1.1.
De rechtbank doet uitspraak zonder zitting. [1]
1.2.
Eisers hebben gevraagd om vrijstelling van het griffierecht. De rechtbank ziet aanleiding om dit verzoek toe te wijzen. Eisers hoeven dus geen griffierecht te betalen.

Beoordeling door de rechtbank

Is het beroep ontvankelijk en gegrond?
2. De minister moet uiterlijk binnen 90 dagen na het ontvangen van de aanvraag beslissen. [2] De minister heeft deze termijn met drie maanden verlengd. De rechtbank stelt vast dat deze termijn is verstreken. [3] Eisers hebben de minister, na het verstrijken van deze termijn, gevraagd om alsnog binnen twee weken te beslissen. Dat heeft de minister niet gedaan. Eisers hebben vervolgens beroep ingesteld. [4]
3. Het beroep is kennelijk ontvankelijk en gegrond.
Welke beslistermijn legt de rechtbank de minister op?
4. De meervoudige kamer van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, heeft in de uitspraak van 17 maart 2023 [5] geoordeeld dat bij de overschrijding van de beslistermijn bij aanvragen om gezinshereniging bij een houder van een asielvergunning sprake is van een bijzonder geval [6] , en hier rekening mee dient te worden gehouden bij het bepalen van een nieuwe beslistermijn. De Afdeling [7] heeft geoordeeld dat de beslistermijnen die de rechtbank in de uitspraak van 17 maart 2023 aan de verschillende fasen in de besluitvorming verbindt redelijk is. [8] Dit oordeel heeft de Afdeling in de uitspraak van 21 mei 2025 [9] bevestigd.
5. De rechtbank stelt vast dat het dossier (mogelijk) nog niet compleet is, omdat de minister de bij de aanvraag ingediende documenten nog moet beoordelen, van plan is een herstelverzuim te sturen voor nadere documenten of informatie, of in afwachting is van een reactie op die herstelverzuimbrief. De rechtbank bepaalt daarom dat de minister binnen acht weken een beslissing op de aanvraag moet nemen. Dit is anders wanneer de minister binnen deze termijn van acht weken besluit tot nader onderzoek. In dat geval moet de minister binnen twintig weken een beslissing op de aanvraag nemen. De termijn begint op de dag na het bekendmaken van deze uitspraak.
Legt de rechtbank de minister een rechterlijke dwangsom op?
6. Eisers hebben gevraagd om een dwangsom op te leggen als de minister niet op tijd beslist. De rechtbank bepaalt in deze zaak dat, als de minister niet binnen de door de rechtbank opgelegde termijn een besluit op de aanvraag neemt, zij een dwangsom van
€ 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. [10]
Is de minister een bestuurlijke dwangsom verschuldigd?
7. Eisers hebben gevraagd de bestuurlijke dwangsom vast te stellen. Als de minister niet binnen twee weken na de ingebrekestelling alsnog een besluit neemt, moet de minister een bestuurlijke dwangsom aan eisers betalen. Omdat vanaf dat moment meer dan 42 dagen zijn verstreken, stelt de rechtbank de dwangsom vast op € 1.442,-. [11] Dat is het maximale bedrag.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is kennelijk gegrond. Dat betekent dat eisers gelijk krijgen en de minister binnen acht weken een besluit moet nemen op de aanvraag, tenzij de minister binnen deze termijn besluit tot nader onderzoek. In dat geval moet de minister binnen twintig weken een besluit nemen op de aanvraag. Doet de minister dat niet, dan is zij aan eisers een dwangsom verschuldigd. De minister moet ook de maximale bestuurlijke dwangsom aan eisers betalen.
9. De minister moet de door eisers gemaakte proceskosten vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 453,50. [12]

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt de minister op binnen acht weken na bekendmaking van deze uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken. Tenzij de minister binnen deze termijn besluit tot nader onderzoek. In dat geval moet de minister binnen twintig weken na bekendmaking van deze uitspraak een beslissing op de aanvraag bekend maken;
  • bepaalt dat de minister aan eisers gezamenlijk een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee zij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
  • stelt de hoogte van de door de minister aan eisers gezamenlijk verschuldigde dwangsom als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb vast op € 1.442,-;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eisers gezamenlijk tot een bedrag van € 453,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van mr. B.A. Smit, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 2u, eerste lid van de Vreemdelingenwet (Vw).
3.Artikel 6:12, tweede lid, aanhef en onder a, van de Awb.
4.Artikel 6:12, tweede lid aanhef en onder b, van de Awb.
6.Als bedoeld in artikel 8:55d van de Awb.
7.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
10.Artikel 8:55d. tweede lid, van de Awb.
11.Artikel 4:17 van de Awb.
12.Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door de gemachtigde verleende rechtsbijstand, waarbij 1 punt is gerekend voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor van 0,5.