In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eisers behandeld tegen de minister van Asiel en Migratie. Eisers hebben op 13 augustus 2024 een aanvraag ingediend voor een machtiging voor voorlopig verblijf, maar de minister heeft niet tijdig beslist. De rechtbank stelt vast dat de minister de beslistermijn van 90 dagen heeft overschreden en dat eisers na het verstrijken van deze termijn om een beslissing hebben gevraagd, wat niet is gebeurd. De rechtbank oordeelt dat het beroep ontvankelijk en kennelijk gegrond is. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de meervoudige kamer en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin is geoordeeld dat bij overschrijding van de beslistermijn in dergelijke gevallen rekening moet worden gehouden met bijzondere omstandigheden. De rechtbank legt de minister een nieuwe beslistermijn op van acht weken, met de mogelijkheid tot nader onderzoek binnen deze termijn. Indien de minister niet tijdig beslist, moet zij een dwangsom van € 100,- per dag betalen, met een maximum van € 15.000,-. Daarnaast moet de minister een bestuurlijke dwangsom van € 1.442,- aan eisers betalen, en de proceskosten van € 453,50 vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om in verzet te gaan tegen deze uitspraak.