ECLI:NL:RBDHA:2025:11384

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 juni 2025
Publicatiedatum
27 juni 2025
Zaaknummer
NL25.19977
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van asielaanvraag wegens gebrek aan procesbelang na mob-vertrek

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 27 juni 2025, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie had de aanvraag op 29 april 2025 niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk was voor de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 11 juni 2025 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister aanwezig waren, maar eiser zelf niet. Tijdens de zitting werd de behandeling geschorst om de gemachtigde van eiser de kans te geven nadere informatie aan te leveren, welke op 15 juni 2025 werd verstrekt. De rechtbank besloot geen nadere zitting te houden en sloot het onderzoek op 25 juni 2025.

De rechtbank oordeelt dat het beroep van eiser niet-ontvankelijk is, omdat hij geen procesbelang meer heeft. Dit is het gevolg van het feit dat eiser, die in Nederland bescherming had aangevraagd, met onbekende bestemming (mob) is vertrokken zonder de minister te informeren over zijn verblijfplaats. De rechtbank verwijst naar een eerdere uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin werd benadrukt dat voorzichtigheid geboden is bij het niet-ontvankelijk verklaren van een beroep op basis van een mob-melding. In dit geval heeft de gemachtigde van eiser op 15 juni 2025 aangegeven geen contact meer te hebben met eiser, wat de rechtbank deed concluderen dat eiser geen prijs meer stelt op de door hem aanvankelijk gezochte bescherming in Nederland.

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk en wijst de proceskosten af. Eiser heeft de mogelijkheid om binnen een week na de uitspraak hoger beroep aan te tekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, indien hij het niet eens is met deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.19977

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 juni 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. E.A. Welling),
en

de minister van Asiel en Migratie

(gemachtigde: mr. R.S. Helmus).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 29 april 2025 niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 11 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister. Eiser is niet verschenen.
1.2.
De rechtbank heeft de behandeling van het beroep op 11 juni 2025 geschorst om de gemachtigde van eiser in de gelegenheid te stellen nadere informatie aan te leveren. De gemachtigde van eiser heeft deze nadere informatie geleverd op 15 juni 2025. De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een nadere zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek op 25 juni 2025 gesloten en de zaak niet verder behandeld op een zitting. [1]

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is niet-ontvankelijk, omdat eiser geen procesbelang meer heeft bij zijn beroep. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Heeft eiser nog procesbelang?
4. De omstandigheid dat een vreemdeling die in Nederland bescherming heeft gevraagd, met onbekende bestemming (mob) vertrekt zonder aan de minister te laten weten waar hij verblijft, kan betekenen dat die vreemdeling geen prijs meer stelt op de door hem aanvankelijk gezochte bescherming in Nederland. In dat geval kan een beroep niet-ontvankelijk worden verklaard wegens het ontbreken van procesbelang. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in de uitspraak van 1 juli 2024 echter overwogen dat de bestuursrechter voorzichtig moet omgaan met het niet-ontvankelijk verklaren van een beroep op basis van een mob-melding. [2] Er mag van uitgegaan worden dat een vreemdeling belang heeft bij zijn beroep als uit recente informatie van zijn gemachtigde van na de mob-melding blijkt dat deze nog contact onderhoudt met de vreemdeling over de procedure
.
5. De minister heeft in het bericht van 11 juni 2025 aan de rechtbank laten weten dat eiseres op diezelfde dag door het Centraal Orgaan opvang asielzoekers is geregistreerd als “mob vertrokken”. De rechtbank heeft op de zitting en bij bericht van 11 juni 2025 aan de gemachtigde van eiser verzocht om aan te geven of de gemachtigde nog contact onderhoudt met eiser. De gemachtigde van eiser heeft met het bericht van 15 juni 2025 laten weten geen contact meer te hebben met eiser en dat gemachtigde niet weet of eiser nog in Nederland verblijft. De rechtbank neemt dan ook aan dat eiser geen prijs meer stelt op de door hem aanvankelijk gezochte bescherming in Nederland. Eiser heeft daarom geen procesbelang meer bij een inhoudelijke behandeling van zijn beroep.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is niet-ontvankelijk. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Harten, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.M. Hampsink, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
2.ABRvS 1 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2662, r.o. 2.7.