In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 27 juni 2025, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie had de aanvraag op 29 april 2025 niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk was voor de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 11 juni 2025 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister aanwezig waren, maar eiser zelf niet. Tijdens de zitting werd de behandeling geschorst om de gemachtigde van eiser de kans te geven nadere informatie aan te leveren, welke op 15 juni 2025 werd verstrekt. De rechtbank besloot geen nadere zitting te houden en sloot het onderzoek op 25 juni 2025.
De rechtbank oordeelt dat het beroep van eiser niet-ontvankelijk is, omdat hij geen procesbelang meer heeft. Dit is het gevolg van het feit dat eiser, die in Nederland bescherming had aangevraagd, met onbekende bestemming (mob) is vertrokken zonder de minister te informeren over zijn verblijfplaats. De rechtbank verwijst naar een eerdere uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin werd benadrukt dat voorzichtigheid geboden is bij het niet-ontvankelijk verklaren van een beroep op basis van een mob-melding. In dit geval heeft de gemachtigde van eiser op 15 juni 2025 aangegeven geen contact meer te hebben met eiser, wat de rechtbank deed concluderen dat eiser geen prijs meer stelt op de door hem aanvankelijk gezochte bescherming in Nederland.
De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk en wijst de proceskosten af. Eiser heeft de mogelijkheid om binnen een week na de uitspraak hoger beroep aan te tekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, indien hij het niet eens is met deze uitspraak.