ECLI:NL:RBDHA:2025:11386

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 juni 2025
Publicatiedatum
27 juni 2025
Zaaknummer
NL25.26046
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervolgberoep bewaring en zicht op uitzetting naar Algerije

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 juni 2025 uitspraak gedaan in een vervolgberoep tegen de maatregel van bewaring van een Algerijnse eiser, opgelegd door de minister van Asiel en Migratie. De maatregel van bewaring is opgelegd op 28 januari 2025 op basis van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting niet nodig was en het vooronderzoek is gesloten op 18 juni 2025.

De rechtbank heeft overwogen dat de maatregel van bewaring eerder is getoetst en rechtmatig was tot het sluiten van het onderzoek op 23 mei 2025. Eiser stelt dat er geen zicht op uitzetting naar Algerije is, omdat de Algerijnse autoriteiten nog niet hebben gereageerd op de aanvraag voor een laissez passer, ingediend op 31 januari 2025. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat er in het algemeen zicht op uitzetting naar Algerije bestaat en dat de afwezigheid van een reactie van de autoriteiten niet betekent dat er geen zicht op uitzetting is.

De rechtbank heeft ook overwogen dat eiser verplicht is om actief mee te werken aan zijn uitzetting en dat hij niet voldoende heeft aangetoond dat zijn lp-traject niet succesvol zal zijn. De rechtbank concludeert dat verweerder voldoende voortvarend heeft gehandeld in de uitzettingsprocedure en dat er geen gronden zijn voor het oordeel dat het voortduren van de maatregel van bewaring onrechtmatig is geweest. Het beroep is ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.26046

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. S. Faber),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft op 28 januari 2025 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft. Het vooronderzoek is gesloten op 18 juni 2025.

Overwegingen

Inleiding
1. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
2. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 26 mei 2025 (in de zaak NL25.21713) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek (op 23 mei 2025) dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 23 mei 2025.
Zicht op uitzetting
3. Eiser stelt zich op het standpunt dat het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Algerije ontbreekt. Verweerder heeft sinds het aanvragen van de laissez passer (lp) op 31 januari 2025 zeven keer op de lp-aanvraag gerappelleerd. Nu de Algerijnse autoriteiten hier nog niet op hebben gereageerd, is er volgens eiser dan ook geen sprake van zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Algerije.
4. De rechtbank overweegt dat (sinds december 2023) in zijn algemeenheid zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Algerije bestaat. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 mei 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:1892), 15 juli 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:2842) en 27 februari 2025 (ECLI:NL:RVS:2025:722). Uit de twee laatstgenoemde uitspraken volgt dat er ook zicht op uitzetting bestaat voor ongedocumenteerde Algerijnen.
5. Over het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Algerije in het concrete geval van eiser, overweegt de rechtbank als volgt. De op 31 januari 2025 voor eiser ingediende lp-aanvraag is nog in behandeling bij de Algerijnse autoriteiten. Dat er tot op heden geen (positieve) reactie van de Algerijnse autoriteiten op de lp-aanvraag is ontvangen, betekent niet dat in eisers geval het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ontbreekt. Met een lp-traject bij de Algerijnse autoriteiten gaat in het algemeen de nodige tijd (soms meerdere maanden) gemoeid. De rechtbank wijst er in dit verband op dat op eiser de verplichting rust om volledig en actief mee te werken aan zijn uitzetting en lp-traject. Niet is gebleken dat eiser dat (in de te beoordelen periode) voldoende doet. Zo blijkt uit het verslag van het vertrekgesprek van 27 mei 2025 dat eiser heeft verklaard niets te hebben gedaan om aan te tonen wie hij is. Er zijn door eiser verder geen concrete aanknopingspunten aannemelijk gemaakt die erop wijzen dat het lp-traject, als hij wel zou meewerken, op niets zal uitlopen en dat er voor hem geen lp zal worden afgegeven. De beroepsgrond slaagt niet.
Voortvarend handelen
6. Volgens eiser mag in de onder 3 weergegeven omstandigheden van verweerder worden verwacht dat hij meer op dossierniveau aandacht vraagt voor eisers lp-aanvraag bij de Algerijnse autoriteiten. Nu verweerder dit volgens eiser heeft nagelaten handelt verweerder onvoldoende voortvarend aan zijn uitzetting.
7. Eiser heeft deze grond eerder aangevoerd in het beroep dat heeft geleid tot de uitspraak van 26 mei 2025 (NL25.21713). De rechtbank verwijst naar rechtsoverweging 4.1. van deze uitspraak. Daarnaast blijkt uit het voortgangsrapport dat verweerder ongeveer iedere drie weken rappelleert op de lp aanvraag. Verder heeft er in de te toetsen periode op 27 mei 2025 een vertrekgesprek plaatsgevonden. Door het voeren van een vertrekgesprek en het regelmatig rappelleren bij de autoriteiten van Algerije, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank voldoende voortvarend gewerkt aan eisers uitzetting naar Algerije. De beroepsgrond slaagt niet.
Ambtshalve toetsing
8. De rechtbank overweegt tot slot dat zij, zoals blijkt uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022 (ECLI:EU:C:2022:858), gehouden is ambtshalve de rechtmatigheidsvoorwaarden van de maatregel van bewaring te toetsen. Ook met inachtneming van deze ambtshalve toetsing ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat het voortduren van de maatregel van bewaring in de te toetsen periode op enig moment onrechtmatig is geweest.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.N. Abdoelkadir, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Duijf, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.