ECLI:NL:RVS:2025:722

Raad van State

Datum uitspraak
27 februari 2025
Publicatiedatum
25 februari 2025
Zaaknummer
BRS.24.000351
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen verlenging bewaringsmaatregel vreemdeling door minister van Asiel en Migratie

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, die op 25 september 2024 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaarde. De vreemdeling had beroep ingesteld tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie van 16 september 2024, waarin de termijn van de aan hem opgelegde bewaringsmaatregel werd verlengd met maximaal twaalf maanden. De rechtbank oordeelde dat de minister terecht had gehandeld en wees het verzoek om schadevergoeding af. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. S.C. van Paridon, heeft hoger beroep ingesteld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 27 februari 2025 uitspraak gedaan. Het hoger beroep is ongegrond verklaard. De Afdeling oordeelde dat de rechtsvraag die in het hoger beroep aan de orde was, eerder door de Afdeling is beantwoord in een uitspraak van 6 mei 2024. De Afdeling concludeerde dat er voor Algerijnse vreemdelingen, die niet beschikken over geldige grensoverschrijdingsdocumenten, vanaf december 2023 in algemene zin weer zicht is op uitzetting naar Algerije binnen een redelijke termijn. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen reden was om de bewaring onrechtmatig te achten. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

BRS.24.000351
Datum uitspraak: 27 februari 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 25 september 2024 in zaak nr. NL24.36139 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
Bij besluit van 16 september 2024 heeft de minister de termijn van de aan de vreemdeling opgelegde bewaringsmaatregel verlengd met ten hoogste twaalf maanden.
Bij uitspraak van 25 september 2024 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. S.C. van Paridon, advocaat in Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Het hoger beroep gaat namelijk over een rechtsvraag die eerder door de Afdeling is beantwoord (uitspraak van 6 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1892, over het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Algerije).
Ook voor Algerijnse vreemdelingen die niet over geldige grensoverschrijdingsdocumenten of kopieën van zulke documenten beschikken, ontbreekt vanaf december 2023 in algemene zin niet langer het zicht op uitzetting naar Algerije binnen een redelijke termijn. Uit cijfers die de minister heeft overgelegd in de zaken die hebben geleid tot de uitspraak die hiervoor is genoemd, blijkt namelijk dat in februari en maart 2024 in totaal voor vier ongedocumenteerde Algerijnse vreemdelingen de nationaliteit is bevestigd en een laissez-passer is afgegeven. Die vreemdelingen beschikten niet over geldige grensoverschrijdingsdocumenten of kopieën van zulke documenten. De Afdeling wijst ter vergelijking op haar uitspraken van 15 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2842, onder 1, en 4 december 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4940, onder 1, waarin zij het oordeel van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, over het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn voor Algerijnse ongedocumenteerde vreemdelingen heeft overgenomen. Wat de vreemdeling aanvoert, biedt geen reden om hierover in zijn geval anders te oordelen.
1.1.    Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
2.       De Afdeling ziet ook ambtshalve geen reden om de bewaring onrechtmatig te achten. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Breda, voorzitter, en mr. B. Meijer en mr. M. den Heyer, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Nouta, griffier.
w.g. Van Breda
voorzitter
w.g. Nouta
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 februari 2025
922