Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres] , V-nummer: [v-nummer] , eiseres,
( [minderjarige] )
de minister van Asiel en Migratie, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
Belang van het kind in Dublinzaken’. Volgens eiseres zijn de belangen van [minderjarige] onvoldoende betrokken in het bestreden besluit. Zo is de verslechtering van de medische situatie van [minderjarige] niet in de beoordeling gewogen, noch is in het bestreden besluit de angst en vrees bij eiseres en haar zoon betrokken om door Duitsland te worden teruggestuurd naar Italië, het land waar eiseres is verkracht. Eiseres betoogt verder dat haar medische omstandigheden onvoldoende zijn betrokken. Ter ondersteuning hiervan heeft eiseres haar patiëntdossier overgelegd. In dit verband stelt eiseres ook dat zij bijzonder kwetsbaar is, gelet op haar verklaringen. Verweerder had al met al aanleiding moeten zien om de asielaanvraag op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening aan zich te trekken.
bijzonderekwetsbaarheid. Hoewel uit de aangevoerde omstandigheden een zekere kwetsbaarheid kan worden afgeleid, is niet onderbouwd, noch gebleken dat eiseres psychisch gedecompenseerd is, geheel niet zelfredzaam is, dan wel (nagenoeg) volledig hulpbehoevend is en niet in staat is om hulp van de autoriteiten in te roepen. Daarmee is niet aannemelijk geworden dat zij zonder aanvullende garanties als bedoeld in het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens,
Tarakhel, ECLl:CE:ECHR:2014:1104JUD002921712, een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest. Ook is niet aannemelijk gemaakt dat eiseres geheel geen toegang zou kunnen verkrijgen tot adequate medische zorg in Duitsland. Daarnaast heeft verweerder verwezen naar de artikelen 31 en 32 van de Dublinverordening, waarin waarborgen zijn opgenomen om de overdracht van kwetsbare personen op zorgvuldige wijze te laten plaatsvinden.
M.A. e.a., ECLI:EU:C:2019:53, rechtsoverwegingen 70 tot en met 72, waarin wordt uitgelegd dat een lidstaat die volgens de in de Dublinverordening neergelegde criteria niet verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming, krachtens artikel 6, eerste lid, van de Dublinverordening niet verplicht is om rekening te houden met het belang van het kind en om dat verzoek zelf te behandelen op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder eveneens terecht en deugdelijk gemotiveerd dat de belangen van [minderjarige] niet zwaarwegend genoeg zijn om tot de conclusie te komen dat overdracht naar Duitsland onevenredig hard zou zijn. Hierbij heeft verweerder terecht gesteld dat het in beginsel in het belang is van een minderjarig kind om bij zijn ouder te blijven en dus met eiseres naar Duitsland te worden overgedragen. Evenmin is aannemelijk gemaakt dat een overdracht aan Duitsland een negatieve invloed zou hebben op het welzijn en de sociale ontwikkeling van [minderjarige] . Verweerder stelt terecht dat eiseres geen nadere toelichting heeft geboden waarom [minderjarige] in Duitsland (bijvoorbeeld) geen onderwijs zou kunnen volgen. De verwijzing van eiseres naar de vier punten in het IB 2022/77, waarop verweerder volgens haar gemotiveerd had moeten ingaan, treft geen doel. Verweerder stelt terecht dat het niet is aangewezen om een kind van twee jaar te horen. De stelling van eiseres dat dit gegeven op zichzelf reeds duidt op een bijzonder en individueel element ten aanzien van [minderjarige] , wordt niet gevolgd.