ECLI:NL:RBDHA:2025:11414

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 juni 2025
Publicatiedatum
27 juni 2025
Zaaknummer
NL25.15351
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf voor pleegkinderen op basis van niet-bestaande pleegrelatie bij binnenkomst in Nederland

Deze uitspraak betreft de afwijzing van de aanvraag van eiseres voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor haar gestelde pleegkinderen. Eiseres is het niet eens met de afwijzing van de aanvraag en voert verschillende beroepsgronden aan. De rechtbank oordeelt dat de minister terecht heeft gesteld dat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden voor nareis, omdat niet is gebleken dat de pleegrelatie al bestond op het moment dat eiseres Nederland binnenkwam. De rechtbank legt uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen en welke gevolgen dit heeft.

Eiseres heeft op 7 december 2021 asiel aangevraagd in Nederland. Haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel is op 4 mei 2022 ingewilligd. Op 28 juli 2022 heeft eiseres een aanvraag ingediend voor nareis voor twee kinderen die zij als pleegkinderen beschouwt. De minister heeft deze aanvraag op 23 april 2024 afgewezen, omdat er geen pleegrelatie zou zijn tussen eiseres en de kinderen, die na haar vertrek uit Somalië bij haar partner zijn achtergelaten. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen deze afwijzing.

De rechtbank heeft het beroep op 25 juni 2025 behandeld. De minister heeft de aanvraag getoetst aan de voorwaarden voor nareis, zoals opgenomen in de Vreemdelingencirculaire 2000. De rechtbank concludeert dat de minister de aanvraag terecht heeft afgewezen, omdat de kinderen pas bij het gezin zijn gevoegd nadat eiseres Nederland is ingereisd. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres geen vergoeding van proceskosten ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.15351

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , V-nummer: [nummer] , eiseres

(gemachtigde: mr. H. Meijerink),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister

(gemachtigde: mr. V.R. Bloemberg).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de aanvraag van eiseres voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor haar gestelde pleegkinderen. Eiseres is het niet eens met de afwijzing van de aanvraag. Zij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de minister heeft kunnen stellen dat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden voor nareis. Er is namelijk niet gebleken dat de pleegrelatie al bestond op het moment dat eiseres Nederland binnenkwam. Eiseres krijgt dus geen gelijk en het beroep is dus ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eiseres (referente) heeft een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 23 april 2024 ten aanzien van twee kinderen die eiseres haar pleegkinderen noemt afgewezen. Met het bestreden besluit van 6 maart 2025 is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
2.1.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 25 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres (bijgestaan door een tolk), de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

3. Aan het bestreden besluit is het hierna volgende voorafgegaan.
3.1.
Eiseres heeft op 7 december 2021 in Nederland asiel aangevraagd.
3.2.
Bij besluit van 4 mei 2022 is de aanvraag van eiseres voor een verblijfsvergunning asiel ingewilligd
.
3.3.
Op 28 juli 2022 heeft eiseres een aanvraag ingediend voor nareis voor twee kinderen die zij pleegkinderen noemt. Eiseres bericht hierover dat hun vader in 2007 is overleden en dat de moeder -nadat eiseres is vertrokken uit Somalië- de kinderen heeft achtergelaten bij de partner van eiseres. Eiseres heeft een document overgelegd aangaande de vermissing van moeder sinds begin 2022.
3.4.
Bij (primair) besluit van 23 april 2024 is de aanvraag afgewezen. Overwogen is dat er geen pleegrelatie is tussen eiseres en de twee kinderen die na haar vertrek zouden zijn achtergelaten bij haar partner.
3.5.
In bezwaar stelt eiseres dat zij sinds 2007 voor de kinderen zorgt.
Het betreden besluit
4. De minister heeft de aanvraag getoetst aan de voorwaarden voor nareis, die zijn opgenomen in paragraaf C2/4 en B1/3.3.5.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000). Het bestreden besluit, waarbij het besluit van 23 april 2024 is gehandhaafd, houdt
– samengevat – het volgende in. Er wordt niet voldaan aan de vereisten voor nareis. Uit de aanvraag van eiseres blijkt dat de kinderen pas bij het gezin zijn gevoegd nadat eiseres is vertrokken uit Somalië en Nederland is ingereisd. Eiseres heeft de gestelde pleegkinderen niet genoemd in zowel het aanmeldgehoor, het nader gehoor of de correcties en aanvullingen daarop. Het overgelegde document maakt dit voor de minister niet anders. De minister wijst er op dat het nareisbeleid is bedoeld om de gezinssituatie te herstellen zoals die bestond voor binnenkomst van eiseres in Nederland.
De minister stelt dat er een reguliere procedure bestaat voor de aanvraag van eiseres en dat er in die procedure gekeken kan worden of er op basis van artikel 8 van het EVRM een vergunning verleend kan worden. De minister verklaart het bezwaar kennelijk ongegrond.
Beoordeling
5. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [1] , volgt dat, indien een nareisaanvraag een gesteld pleegkind betreft, de minister moet beoordelen of dat pleegkind voldoet aan het in artikel 29, tweede lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 neergelegde vereiste dat het op het moment van de binnenkomst van de desbetreffende referent in Nederland tot diens gezin behoort. De pleegrelatie moet dus worden beoordeeld aan de hand van de situatie ten tijde van de inreis van de referent in Nederland. Dit volgt ook uit paragraaf C2/4.1.2. van de Vc 2000.
5.1.
In geschil is of de kinderen (van thans 17 en 18 jaar oud), die eiseres haar pleegkinderen noemt, een mvv moet worden verleend.
5.2.
De verklaring in het bezwaarschrift, waarin na de afwijzende beslissing is geschreven dat deze kinderen vanaf 2007 bij eiseres verblijven, staat haaks op:
  • het verslag van het aanmeldgehoor van 11 januari 2022, waarin de vraag
  • de aanvraag van 28 juli 2022, waarin is geschreven dat de kinderen na vertrek van eiseres uit Somalië bij de partner van eiseres zijn achtergelaten.
5.3.
De verklaringen zoals afgelegd bij het aanmeldgehoor en opgenomen in de aanvraag om nareis zijn daarmee tegenstrijdig aan de in bezwaar gegeven verklaring. De rechtbank ziet in het overgelegde document geen verklaring voor deze tegenstrijdigheid. De door verweerder gegeven motivering om de (eerst) in bezwaar gegeven versie niet te volgen voldoet. Hetgeen eiseres in beroep heeft aangevoerd kan niet afdoen aan de conclusie van de minister dat niet wordt voldaan aan de voorwaarden voor nareis.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de minister de mvv-aanvraag van eiseres heeft kunnen afwijzen. Eiseres krijgt daarom geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W. Wassink, rechter, in aanwezigheid van mr. J. Dijkstra, griffier, en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl
De uitspraak is openbaar gemaakt en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is bekend gemaakt. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie onder andere de uitspraak van 4 januari 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:25)