ECLI:NL:RBDHA:2025:11471

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 juni 2025
Publicatiedatum
1 juli 2025
Zaaknummer
NL24.34643
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning aanvraag op basis van leeftijdseis voor familie- of gezinslid

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 30 juni 2025, wordt de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd door de minister van Asiel en Migratie beoordeeld. De eiser, een 20-jarige man met de Engelse nationaliteit, had een aanvraag ingediend om als familie- of gezinslid bij zijn vriendin in Nederland te verblijven. De minister heeft deze aanvraag afgewezen op basis van de leeftijdseis van 21 jaar, die volgens de minister van toepassing is. Eiser is het niet eens met deze afwijzing en heeft beroep ingesteld, waarbij hij verschillende beroepsgronden aanvoert. De rechtbank oordeelt dat de minister het leeftijdsvereiste terecht heeft gehanteerd en dat eiser geen zwaarwegende omstandigheden heeft aangevoerd die een uitzondering op deze eis rechtvaardigen. De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de aanvraag ongegrond is, en dat eiser geen recht heeft op een verblijfsvergunning. De uitspraak benadrukt het belang van de leeftijdseis in het kader van integratie en het voorkomen van gedwongen huwelijken, en stelt dat de minister zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiser nog niet volwassen genoeg is om zelfstandig in Nederland te verblijven. Eiser krijgt geen gelijk en het beroep wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.34643 en NL24.34646

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 juni 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. C. Huy),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. M.A.M. Janssen).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de aanvraag van eiser om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. Eiser is geboren op [geboortedatum] 2004 en heeft de Engelse nationaliteit. Hij heeft een aanvraag ingediend voor verblijf als familie- of gezinslid bij zijn vriendin [persoon A] (referent). De minister heeft deze aanvraag afgewezen omdat eiser nog geen 21 jaar oud was ten tijde van de aanvraag. [1] Eiser is het niet eens met de afwijzing van de aanvraag. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de aanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. De minister mag het leeftijdsvereiste van 21 jaar aan eiser tegenwerpen. Eiser heeft geen zwaarwegende omstandigheden aangevoerd die maken dat de minister van het leeftijdsvereiste had moeten afwijken. Eiser krijgt dus geen gelijk en het beroep is dus ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. De minister heeft de aanvraag met het besluit van 18 januari 2024 afgewezen. Met het bestreden besluit van 9 augustus 2024 op het bezwaar van eiser is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep samen met zaak NL24.34646 op 3 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister. Ook was aanwezig: referent.

Beoordeling door de rechtbank

Heeft de minister de aanvraag van eiser mogen afwijzen op grond van de leeftijdseis?
3. Eiser betoogt dat de minister de leeftijdseis van 21 jaar ten onrechte als rigide minimumeis heeft gehanteerd en geen juiste belangenafweging heeft gemaakt. Hij verwijst daarbij naar de richtsnoeren bij de Gezinsherenigingsrichtlijn waaruit volgt dat het leeftijdsvereiste niet is bedoeld als rigide minimumvereiste. Volgens eiser is de belangenafweging die de minister heeft gemaakt niet in lijn met de afweging die op grond van het unierechtelijke evenredigheidsbeginsel is vereist (de doel-middelenbeoordeling). Eiser wijst erop dat aan het stellen van een leeftijdseis ten grondslag ligt het bevorderen van integratie en het voorkomen van dwanghuwelijken. Het aan eiser tegenwerpen van de leeftijdseis gaat in dit geval aan zijn doel voorbij en is daarom niet noodzakelijk volgens eiser. Hij wijst erop dat hij op vrijwillige basis een relatie heeft met referent en dat hij ook geen integratieproblemen zal ondervinden. Dit laatste blijkt volgens eiser ook uit het feit dat voor onderdanen van Groot-Brittannië geen inburgeringsvereiste geldt. Het aan eiser tegenwerpen van de leeftijdseis doet daarom volgens hem af aan de nuttige werking van de Gezinsherenigingsrichtlijn. Nu geen van de twee doelstellingen van de bepaling inzake de leeftijdseis (voorkomen van gedwongen huwelijken en bevorderen van integratie) aan de orde is, had het volgens eiser op de weg gelegen van de minister om af te zien van de leeftijdseis. Tot slot betoogt eiser dat de minister bij de belangenafweging ten onrechte niet heeft betrokken dat referent slechthorend is en mantelzorg verleent.
Het juridisch kader
4. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 30 september 2019 volgt dat aan de leeftijdseis een zwaar gewicht toekomt en dat daarvan alleen kan worden afgeweken bij door de betrokken vreemdeling naar voren gebrachte zwaarwegende belangen. Gelet op het doel van het stellen van het leeftijdsvereiste, betere integratie en voorkomen van gedwongen huwelijken, kunnen deze belangen slechts in uitzonderlijke gevallen aanleiding geven om af te wijken van de algemene minimumleeftijdseis van 21 jaar. [2] Uit het arrest Noorzia tegen Oostenrijk [3] waarnaar de Afdeling in zijn uitspraak van 30 september 2019 verwijst, volgt dat de in artikel 4, vijfde lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn vastgestelde minimumleeftijd overeenstemt met de leeftijd waarop een persoon wordt geacht volwassen genoeg te zijn niet alleen om een hem opgelegd huwelijk te weigeren, maar tevens om ervoor te kiezen zich uit vrije wil in een ander land te vestigen bij zijn echtgenoot om aldaar met laatstgenoemde een gezinsleven te leiden en zich te integreren.
Wat vindt de rechtbank?
5. Het betoog slaagt niet. De minister stelt zich terecht op het standpunt dat hij de minimumleeftijdeis van 21 jaar aan eiser heeft morgen tegenwerpen. De omstandigheid dat eiser vrijwillig samen is met referent en dat hij afkomstig is uit een land waarvoor geen inburgeringsvereiste geldt maakt niet dat reeds daarom het leeftijdsvereiste niet meer mag worden tegengeworpen. Uit de hierboven aangehaalde rechtspraak volgt immers dat bij het stellen van het leeftijdsvereiste op zichzelf belang toekomt aan de leeftijd van de vreemdeling en daarmee aan het onderliggende uitgangspunt dat iemand de leeftijd van 21 jaren nog niet heeft bereikt door een lidstaat mag worden tegengeworpen dat hij nog niet volwassen genoeg is om de bewuste keuze te maken zich in een ander land te vestigen en zich daar te integreren. In deze zaak is daarbij van belang dat de omstandigheid dat eiser is vrijgesteld van het inburgeringsvereiste onverlet laat dat hij zich, net als iedere vreemdeling, in bredere zin alsnog zal moeten integreren in de Nederlandse maatschappij. Dat hij niet verplicht is om een inburgeringsexamen af te leggen doet daaraan niet af. Het leeftijdsvereiste is daarom, gezien zijn leeftijd, onverkort op eiser van toepassing. Dat eiser naar eigen zeggen geen problemen verwacht met integreren en dat hij al zijn best doet om de taal te leren en om werk te vinden, maakt op zichzelf niet dat de minister van dit uitgangspunt zou moeten afwijken.
5.1.
De rechtbank is verder niet gebleken van zwaarwegende omstandigheden die maken dat de minister alsnog had moeten afzien van het leeftijdsvereiste. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij niet zelfstandig in staat zal zijn om zijn leven in Groot-Brittannië voort te zetten. Eiser heeft daar zijn hele leven gewoond, gestudeerd, gewerkt en is bekend is met de cultuur. Daarnaast is eiser pas een relatief korte tijd in Nederland. Daaruit volgt dat de banden die eiser heeft met Groot-Brittannië, ondanks zijn relatie met referent, groter zijn dan de banden die hij op dit moment heeft met Nederland. Dat hij van zijn familie naar eigen zeggen niets meer hoeft te verwachten maakt dat niet anders. De omstandigheid dat referent naar eigen zeggen niet in aanmerking komt voor een verblijfstitel in Groot-Brittannië maakt niet dat eiser om die reden (meer) recht heeft op een verblijfsvergunning in Nederland. De minister wijst er in het bestreden besluit bovendien terecht op dat eiser ten tijde van dat besluit reeds 20 jaar oud was, en dat het leeftijdsvereiste hem op korte termijn niet meer kan worden tegengeworpen. De minister heeft op grond daarvan mogen meewegen eiser binnen een redelijke termijn alsnog aan het leeftijdsvereiste kan voldoen. Gezien deze omstandigheden heeft de minister zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat wat eiser heeft aangevoerd niet dermate bijzonder of zwaarwegend is dat in dit geval moet worden afgeweken van het leeftijdsvereiste.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W.B. Heijmans, rechter, in aanwezigheid van mr. R.C. Lubbers, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit vereiste volgt uit artikel 3.14 van het Vreemdelingenbesluit 2000.
2.Zie de uitspraak van 30 september 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3289.
3.HvJEU, 17 juli 2014, ECLI:EU:C:2014:2092 (Noorzia tegen Oostenrijk).