ECLI:NL:RBDHA:2025:11524

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 juni 2025
Publicatiedatum
1 juli 2025
Zaaknummer
NL24.41354
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van een Irakese bekeerling die afvallig is van de islam en zich heeft bekeerd tot het christendom

In deze zaak gaat het om een Irakese eiser die een asielaanvraag heeft ingediend, waarin hij stelt dat hij afvallig is van de islam en zich heeft bekeerd tot het christendom. Eiser heeft op 7 januari 2020 een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend, die door de minister op 27 juli 2021 werd afgewezen. Eiser heeft tegen deze afwijzing beroep ingesteld, en de rechtbank Den Haag heeft het beroep op 17 maart 2022 gegrond verklaard, waarbij het besluit van de minister werd vernietigd en de minister werd opgedragen om een nieuw besluit te nemen. In het bestreden besluit van 2 oktober 2024 heeft de minister de asielaanvraag opnieuw afgewezen, wat heeft geleid tot het huidige beroep.

De rechtbank heeft op 9 mei 2025 de zaak behandeld. Eiser heeft verklaard dat hij nooit overtuigd moslim is geweest en zich rond zijn twaalfde afkeerde van de islam. Hij heeft zich in 2018 verdiept in het christendom, maar zijn bekering wordt door de minister als niet geloofwaardig beoordeeld. De minister heeft twijfels over de geloofwaardigheid van eisers afvalligheid en bekering, en heeft geconcludeerd dat eiser geen gegronde vrees voor vervolging heeft bij terugkeer naar Irak.

De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de minister zijn standpunt onvoldoende heeft gemotiveerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vogelvrijverklaring van eisers stam wel degelijk een indicatie is van hoe de sociale omgeving van eiser hem ziet, en dat de minister onvoldoende rekening heeft gehouden met de gevolgen van eisers bekering in Irak. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en de minister opgedragen om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak van de rechtbank. Eiser heeft recht op een proceskostenvergoeding van € 1.814,-.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.41354
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. P.C.M. van Schijndel),
en
de Minister van Asiel en Migratie, verweerder (gemachtigde: mr. M.A.M. Janssen).

Inleiding

1. Eiser heeft op 7 januari 2020 een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Hij stelt van Iraakse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1991. De minister heeft deze aanvraag op 27 juli 2021 afgewezen als ongegrond. Eiser heeft tegen deze afwijzing beroep ingesteld. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, heeft het beroep bij uitspraak van 17 maart 2022 gegrond verklaard. De rechtbank heeft het besluit van de minister vernietigd en de minister opgedragen om een nieuw besluit te nemen. De minister heeft met het bestreden besluit van 2 oktober 2024 de asielaanvraag van eiser in de verlengde procedure nogmaals afgewezen als ongegrond.
2. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
3. De rechtbank heeft het beroep op 9 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, A. Baban als tolk en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

Het asielrelaas
4. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiser is nooit overtuigd moslim geweest en heeft de islam nooit gepraktiseerd. Hij ging zich rond zijn twaalfde tot dertiende levensjaar bewust afkeren van de islam, omdat hij de islam zag als de oorzaak van de geweldssituatie in Irak. In 2018 is eiser zich gaan verdiepen in het christendom, maar werd hij door zijn broer betrapt terwijl hij de Bijbel las. Eisers stam heeft hem vogelvrij verklaard, omdat hij tot het christendom is bekeerd en afvallig is van de islam waarnaar eiser is gevlucht uit Irak.
Het bestreden besluit
5. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende asielmotieven:
1. identiteit, nationaliteit en herkomst;
2. afvalligheid van de islam;
3. bekering tot het christendom; en
4. problemen als gevolg van de bekering tot het christendom.
6. De minister vindt de identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig. De overige asielmotieven vindt de minister niet geloofwaardig. De minister vindt de afvalligheid van de islam niet geloofwaardig, omdat de overgelegde vogelvrijverklaring van eisers stam de afvalligheid niet onderbouwt. Verder is eiser nooit een moslim geweest, omdat hij heeft verklaard nooit in de islam te hebben geloofd. Volgens de minister is er daarin geen sprake van een verandering van eisers innerlijke overtuiging en dus is eiser niet afvallig van de islam. De minister vindt de bekering tot het christendom niet geloofwaardig, omdat eiser oppervlakkig heeft verklaard over diverse onderdelen van zijn bekering. Volgens de minister blijkt daaruit niet dat sprake is van een verandering van een innerlijke overtuiging. Ook vindt de minister de problemen die eiser als gevolg van zijn bekering tot het christendom ervaart niet geloofwaardig, omdat de minister de bekering tot het christendom niet geloofwaardig vindt, de documenten die eiser heeft overgelegd het asielmotief niet voldoende onderbouwen en de verklaringen van eiser over de problemen tegenstrijdig zijn. De minister concludeert daarom dat de asielaanvraag van eiser wordt afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Ook heeft de minister aan eiser een terugkeerbesluit opgelegd. Dit terugkeerbesluit houdt in dat eiser binnen een termijn van vier weken Nederland moet verlaten en moet terugkeren naar Irak.

Afvalligheid van de islam

7. Eiser voert aan dat de minister zijn afvalligheid niet in overeenstemming met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 18 augustus 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:3171) heeft beoordeeld. De minister heeft volgens eiser ten onrechte niet bij de beoordeling betrokken dat eiser ook afvallig kan zijn als hij in de ogen van zijn sociale omgeving wordt gezien als afvallige terwijl hij zelf nooit heeft geloofd. Eiser stelt daarbij dat uit de overgelegde vogelvrijverklaring van zijn stam blijkt dat hij wordt gezien als afvallige. Verder verklaart eiser dat hij in de ogen van zijn ouders is geboren als moslim en dat de norm in zijn leefomgeving de islam was.
Authenticiteit vogelvrijverklaring
8. De minister twijfelt aan de authenticiteit van de vogelvrijverklaring, omdat Bureau Documenten de echtheid ervan niet kan beoordelen en omdat eiser wisselend heeft verklaard over de originaliteit van het document en de manier waarop hij het document heeft verkregen. De rechtbank volgt dit standpunt van de minister niet. Eiser heeft verklaard dat de vogelvrijverklaring die hij heeft overgelegd een origineel document is en dat hij dit document via zijn oom heeft gekregen, die tevens het hoofd van eisers stam is (pagina’s 9 en 10 van het nader gehoor en pagina’s 17 en 18 van het verslag van het aanvullend gehoor van 26 april 2021). De minister heeft het oordeel dat eiser hierover wisselend heeft verklaard onvoldoende gemotiveerd.
Inhoud vogelvrijverklaring
9. De rechtbank volgt het standpunt van de minister in zoverre dat de vogelvrijverklaring geen onderbouwing biedt voor de beoordeling of bij eiser sprake is van een verandering van zijn innerlijke overtuiging. De vogelvrijverklaring is daarentegen wel een onderbouwing van de manier waarop de sociale omgeving van eiser hem ziet. In de vogelvrijverklaring staat onder meer het volgende: “De sjeiks en de beroemde mensen uit de Al-Khazradji stam in Irak zijn bij elkaar gekomen te overleggen over de vogelvrijverklaring van een van onze stamleden (eiser) die afvallig is geworden van de islam (…)”. Uit de vogelvrijverklaring kan volgens de rechtbank daarom worden afgeleid dat eiser in zijn sociale omgeving werd gezien als moslim.
10. Dat eiser volgens de minister nooit moslim is geweest, omdat hij nooit overtuigd was van de islam, doet daar niet aan af omdat uit rechtsoverweging 3.1 van de eerder genoemde uitspraak van de Afdeling volgt dat afvalligheid onder andere kan inhouden dat een vreemdeling zich heeft afgewend van het geloof waarbij hij in de ogen van zijn sociale omgeving tot aangesloten behoort te zijn. Een vreemdeling kan dus ook afvallig zijn als hij nooit heeft geloofd in het geloof waarmee hij is opgegroeid of zichzelf nooit heeft gezien als een overtuigd gelovige van dat geloof. De rechtbank is daarom van oordeel dat de minister zijn standpunt over de geloofwaardigheid van eisers afvalligheid van de islam onvoldoende heeft gemotiveerd. De rechtbank constateert daarmee een gebrek in het bestreden besluit in de zin van artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Bekering tot het christendom

11. Eiser voert aan dat de minister zijn bekering tot het christendom ten onrechte niet geloofwaardig heeft gevonden. De rechtbank zal deze beroepsgrond bespreken aan de hand van de verschillende elementen die de minister relevant vindt bij de beoordeling van een bekering en de verklaringen van eiser. Uit Werkinstructie 2022/3 van de minister blijkt dat het dan gaat om de volgende elementen:
- de motieven voor en het proces van bekering;
- de kennis van het nieuwe geloof; en
- de activiteiten die een persoon onderneemt binnen de nieuwe geloofsovertuiging en het effect van de veranderingen.
Motieven voor en proces van bekering
12. Eiser verklaart over zijn proces van bekering samengevat het volgende. Eiser ervaarde veel geweld in Irak tijdens zijn jeugd. Eiser schreef de geweldssituatie in Irak toe aan de islam waarnaar hij zich heeft afgewend van de islam. Nadat eiser zich van de islam had afgewend, bad hij een periode tot een algemene god. Op een later moment ontmoette eiser christenen. Eiser bewonderde het gedrag van deze christenen en hierdoor kreeg hij interesse in het christendom en ging hij zich in dit geloof verdiepen. Verder verklaart eiser over de motieven voor zijn bekering dat hij een droom heeft gehad nadat hij de christenen had ontmoet en dat dit voor hem een bevestiging was om zich te bekeren.
13. De rechtbank is van oordeel dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de verklaringen van eiser over het proces van zijn bekering de bekering niet geloofwaardig maken. De minister verdeelt de verklaringen van eiser over zijn proces van bekering in aparte onderdelen, maar motiveert daarmee onvoldoende waarom de verklaringen in samenhang bezien geen logisch proces van bekering vormen zoals samengevat in rechtsoverweging 12 van deze uitspraak. De rechtbank constateert daarmee een gebrek in het bestreden besluit in de zin van artikel 3:46 van de Awb.
14. De rechtbank is verder van oordeel dat de minister zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de verklaringen van eiser over zijn droom als motief voor bekering oppervlakkig zijn en de bekering niet geloofwaardig maken. De minister heeft daarbij niet ten onrechte betrokken dat uit eisers verklaringen blijkt dat hij de droom in eerste instantie niet begreep en er zelf geen betekenis aan kon geven. Ook heeft de minister niet ten onrechte van belang gevonden dat een man genaamd [naam] betekenis aan de droom heeft gegeven voor eiser (pagina 5 van het nader gehoor en pagina 11 van het aanvullend gehoor van 26 april 2021).

Kennis van het nieuwe geloof

15. Eiser voert aan dat hij voldoende kennis heeft van het christendom en dat dit bijdraagt aan de geloofwaardigheid van de bekering. Eiser stelt dat hij de kern van het christendom, het verhaal van Jezus, de tien geboden en het verhaal van de verloren zoon kent.
16. De rechtbank overweegt dat eiser stelt sinds 2018 bekeerd te zijn en dat het eerste en nader gehoor in oktober van 2020 plaatsvonden. De minister mocht gelet op het gestelde tijdsverloop gedetailleerde verklaringen van eiser verwachten. Niet ten onrechte werpt de minister aan eiser tegen dat uit zijn verklaringen alleen oppervlakkige kennis van het christendom blijkt. Zo weet eiser weinig te vertellen over de verschillende stromingen binnen het christendom en de betekenis van de stroming waar zijn kerk toe behoort (pagina 4 van het aanmeldgehoor en pagina 15 van het aanvullend gehoor van 26 april 2021). De verklaringen van eiser over het verhaal van de verloren zoon maken dit niet anders. Eiser verklaart over dit verhaal: “Dat was ook bij mij. Ik heb de weg verloren en dat kan ik vinden in het christendom.”. De minister stelt twee vervolgvragen over hoe eiser zich tot het verhaal verhoudt. Eiser verklaart daarop het volgende: “Ik was eigenlijk de weg kwijt en ik kon mijn weg vinden in het christendom. (…) Mijn leven had geen betekenis, ik had geen houvast. Door het christendom voel ik me nu gelukkig en ik heb de juiste weg kunnen vinden naar het geluk.” (pagina 13 van het aanvullend gehoor van 26 april 2021). Met de minister is de rechtbank van oordeel dat eiser er met deze verklaringen niet in is geslaagd om een diepgaand inzicht te geven over hoe hij zichzelf herkent in het verhaal van de verloren zoon en wat dit verhaal voor hem heeft betekend in het kader van zijn bekering. De rechtbank is daarom van oordeel dat de minister eiser niet ten onrechte heeft tegengeworpen dat zijn beperkte kennis van het christendom afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van de bekering.

Activiteiten binnen het nieuwe geloof

17. Eiser voert aan dat hij diverse activiteiten onderneemt binnen het christendom. Eiser stelt gedoopt te zijn in een Irakese kerk. Eiser onderbouwt dit met een doopakte en foto’s van de doop. Verder verklaart eiser dat hij regelmatig kerkdiensten bezoekt en ook mensen meeneemt naar de kerk.
18. De rechtbank overweegt dat activiteiten zoals het bezoeken van kerkdiensten en anderen in contact brengen met het christendom door hen mee te nemen naar de kerk algemeen van aard zijn. Deze activiteiten bieden dan ook weinig inzicht over een verandering van innerlijke overtuiging. In zoverre is het standpunt van de minister te volgen. De minister heeft daarentegen onvoldoende bij de beoordeling betrokken dat eiser in een Irakese kerk is gedoopt terwijl uit algemene informatie volgt dat een bekering in Irak kan leiden tot problemen met familie- en stamleden (zie het Algemeen ambtsbericht Irak november 2023, p. 57 en de European Union Agency for Asylum Country Guidance: Iraq June 2022, p. 114), hetgeen volgens eiser ook daadwerkelijk is gebeurd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister zijn standpunt over de activiteiten die eiser onderneemt binnen het nieuwe geloof daarom onvoldoende gemotiveerd. De rechtbank constateert daarmee een gebrek in het bestreden besluit in de zin van artikel 3:46 van de Awb.
Documenten
19. Eiser voert verder aan dat de documenten die hij heeft overgelegd zijn bekering ondersteunen. Eiser verwijst daarbij naar de eerder besproken vogelvrijverklaring, een inschrijfformulier en brieven van de Christian and Missionary Alliance Church.
20. De rechtbank overweegt dat uit deze documenten blijkt dat eiser is aangesloten bij de Christian and Missionary Alliance Church en dat eisers stam hem vogelvrij heeft verklaard, omdat hij is bekeerd tot het christendom. In rechtsoverwegingen 8 tot en met 10 van deze uitspraak heeft de rechtbank de vogelvrijverklaring bij de beoordeling van de afvalligheid van de islam betrokken, omdat dit document een aanwijzing is hoe eisers sociale omgeving hem ziet. Voor de beoordeling van de geloofwaardigheid van de bekering is daarentegen niet van doorslaggevend belang hoe eiser door zijn sociale omgeving wordt gezien. De rechtbank is daarom van oordeel dat de minister zich op het standpunt heeft mogen stellen dat de vogelvrijverklaring en de brieven van de Christian and Missionary Alliance Church de geloofwaardigheid van de bekering niet onderbouwen.

Problemen als gevolg van de bekering tot het christendom

21. Eiser voert aan dat ongeacht of de minister de bekering geloofwaardig vindt, hij een gegronde vrees voor vervolging heeft dan wel een reëel risico op ernstige schade loopt, omdat de familie van eiser hem afvalligheid zal toedichten.
22. De rechtbank heeft in rechtsoverweging 10 van deze uitspraak overwogen dat de minister zijn standpunt over de toegedichte afvalligheid van eiser onvoldoende heeft gemotiveerd gelet op de door eiser overgelegde vogelvrijverklaring en zijn verklaringen over zijn familie. Gevolg van dit oordeel is dat verweerder (ook) onvoldoende heeft gemotiveerd dat eiser geen gegronde vrees voor vervolging heeft of geen reëel risico op ernstige schade loopt.

Conclusie en gevolgen

23. De minister heeft de aanvraag ten onrechte afgewezen als ongegrond. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met artikel 3:46 van de Awb. Dit betekent dat eiser gelijk krijgt. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing over de asielaanvraag te nemen. Dit omdat het aan de minister is om opnieuw een beoordeling te maken van de geloofwaardigheid en zwaarwegendheid van het asielrelaas van eiser. Ook draagt de rechtbank niet aan de minister op om het gebrek te herstellen met een betere motivering of een ander besluit (een zogenoemde bestuurlijke lus). Dit omdat dit volgens de rechtbank geen doelmatige en efficiënte manier is om de zaak af te doen.
24. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat de minister een nieuw besluit moet nemen en daarbij rekening houdt met deze uitspraak, in het bijzonder rechtsoverwegingen 13, 18 en 22. De rechtbank geeft de minister hiervoor een termijn van acht weken.
25. Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten. De minister moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.814,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 2 oktober 2024;
  • draagt de minister op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak;
  • veroordeelt de minister tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. Lenstra, rechter, in aanwezigheid van mr. B.J. van Rossum, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
24 juni 2025

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.