ECLI:NL:RBDHA:2025:11555

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 juni 2025
Publicatiedatum
1 juli 2025
Zaaknummer
NL25.5700
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag verblijfsvergunning asiel

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen de minister van Asiel en Migratie, omdat deze niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. De minister ontving de aanvraag op 22 april 2024 en had zes maanden de tijd om te beslissen. Eiser heeft de minister op 29 januari 2025 in gebreke gesteld, maar diende zijn beroep te vroeg in, aangezien de termijn van twee weken na de ingebrekestelling nog niet was verstreken. De rechtbank oordeelt echter dat het beroep toch ontvankelijk is, omdat de beslistermijn inmiddels was verstreken en de minister nog geen besluit had genomen. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en draagt de minister op om binnen acht weken na verzending van de uitspraak een besluit te nemen. Indien de minister niet tijdig beslist, verbeurt hij een dwangsom van € 100,- per dag, met een maximum van € 15.000,-. Eiser krijgt ook een vergoeding voor proceskosten van € 453,50 toegewezen. De uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf op 26 juni 2025.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.5700
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. J. Bravo Mougán), en
de minister van Asiel en Migratie, de minister, (gemachtigde: A. van den Heuvel).

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingediend, omdat de minister volgens hem niet op tijd heeft beslist op zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (hierna: aanvraag).

Overwegingen

De rechtbank vindt een zitting niet nodig en heeft partijen gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.1
Als een bestuursorgaan niet op tijd op een aanvraag beslist, dan kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene schriftelijk aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog moet worden beslist op zijn aanvraag (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na twee weken nog steeds geen besluit is genomen, dan kan de betrokkene beroep instellen.2
Is het beroep van eiser ontvankelijk en gegrond?
3. De minister heeft de aanvraag op 22 april 2024 ontvangen. De minister moet uiterlijk binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag beslissen.3 Eiser heeft de minister op 29 januari 2025 in gebreke gesteld. Op het moment waarop de rechtbank het beroep van eiser ontving, was de termijn van twee weken na de ingebrekestelling waarbinnen de minister moest beslissen nog niet verstreken. Eiser heeft zijn beroep dus te vroeg ingediend. De hoofdregel is dan dat het beroep niet-ontvankelijk is. In dit geval beslist de rechtbank dat het beroep tóch ontvankelijk is, omdat de genoemde termijn inmiddels wél is verstreken en de minister nog steeds geen besluit heeft genomen. De rechtbank verklaart het beroep daarom ontvankelijk en gegrond.
1. Artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2 Artikel 6:2, onder b, en 6:12, tweede lid, van de Awb.
3 Artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Aanvankelijk heeft de minister de beslistermijn onder toepassing van WBV 2023/26 met negen maanden verlengd. De minister heeft deze WBV echter weer ingetrokken (IB 2025/28). Als gevolg hiervan geldt voor alle asielaanvragen die zijn ingediend vanaf 1 januari 2024 weer een beslistermijn van zes maanden.
Welke nadere beslistermijn legt de rechtbank aan de minister op?
4. De rechtbank geeft de minister in beginsel een termijn van twee weken na de dag van verzending van de uitspraak om alsnog een besluit te nemen. Er kunnen omstandigheden zijn die ervoor zorgen dat de rechtbank een andere termijn geeft.4
5. De minister heeft op 14 april 2025 een verweerschrift ingediend, waarin hij heeft aangegeven dat eiser zal worden uitgenodigd voor de ééndagstoets. Onduidelijk is echter wanneer dit zal gebeuren. De rechtbank vindt het passend om te bepalen dat de minister binnen een termijn van acht weken na verzending van de uitspraak moet beslissen. Dit ligt anders als de minister binnen die termijn besluit tot nader onderzoek en dat schriftelijk aan eiser meedeelt. In dat geval moet het besluit binnen zestien weken na verzending van deze uitspraak bekend worden gemaakt.

Legt de rechtbank de minister een rechterlijke dwangsom op?

6. In het geval het bestuursorgaan niet tijdig heeft beslist, dan draagt de bestuursrechter het bestuursorgaan op om dit binnen een bepaalde termijn alsnog te doen. De bestuursrechter verbindt aan het niet naleven daarvan een dwangsom.5 In artikel 1 van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND (Tijdelijke wet)6 was bepaald dat deze bepalingen niet van toepassing zijn op een besluit op een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De ABRvS heeft echter in haar uitspraak van 30 november 20227 geoordeeld dat deze bepaling uit de Tijdelijke wet op dit punt onverbindend was. Dit betekent dat de bestuursrechter aan de minister wél opdraagt om binnen een bepaalde termijn alsnog een besluit bekend te maken en dat de bestuursrechter aan het niet naleven door de minister een dwangsom verbindt.
7. De rechtbank verbindt aan haar uitspraak een dwangsom overeenkomstig het beleid dat de rechtbanken in dit verband hebben vastgesteld.8 De rechtbank bepaalt in deze zaak dat de minister een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de minister de in de uitspraak bepaalde beslistermijn nu nog overschrijdt. Daarbij geldt een maximum van € 15.000,-.
4 Artikel 8:55d, eerste en derde lid, van de Awb.
5 Artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb.
6 De Tijdelijke wet was van kracht van 11 juli 2021 tot 15 april 2025 en is op deze zaak nog van toepassing.
8 Artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb. Zie https://www.rechtspraak.nl/Onderwerpen/Overheidsorganisatie-beslist-niet-op-tijd/Paginas/extra-dwangsom.aspx.
Conclusie en gevolgen
8. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt en dat de minister binnen de onder 5. genoemde termijn alsnog een besluit op de aanvraag bekend moet maken. Als de minister dat niet doet, verbeurt hij een dwangsom.
9. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser ook een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. De minister moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag, omdat eiser een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor hem een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden, wordt een lager bedrag toegekend. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 453,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt de minister op om binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op de aanvraag bekend te maken dan wel aan eiser nader onderzoek aan te bieden en dit aan eiser mee te delen;
  • draagt de minister op om, in het geval nader onderzoek wordt aangeboden, binnen zestien weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op de aanvraag bekend te maken;
  • bepaalt dat de minister aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 453,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. A.W. van Eerden, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
26 juni 2025

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een hogerberoepschrift. U moet dit hogerberoepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.