ECLI:NL:RBDHA:2025:11628

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 juni 2025
Publicatiedatum
1 juli 2025
Zaaknummer
AWB - 25 _ 2588
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake vergunningplicht voor bedrijfsactiviteiten van supermarkt na eerder Aanwijzingsbesluit

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 5 juni 2025 uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [verzoekster] B.V. tegen de burgemeester van Den Haag. Het verzoek is gedaan naar aanleiding van een besluit van 27 maart 2025, waarbij de aanvraag van verzoekster voor een bedrijfsactiviteitenvergunning voor een supermarkt buiten behandeling is gesteld. Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen dit besluit en vroeg om een voorlopige voorziening, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat het verzoek niet-ontvankelijk was. Dit kwam doordat op 27 mei 2025 al op het bezwaar was beslist, waardoor de koppeling aan een bodemprocedure niet meer aanwezig was. De voorzieningenrechter benadrukte dat verzoekster niet tijdig en adequaat had gereageerd op verzoeken om aanvullende informatie van de burgemeester, wat leidde tot de conclusie dat de aanvraag niet inhoudelijk kon worden beoordeeld. De voorzieningenrechter verklaarde het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk en gaf aan dat verzoekster opnieuw beroep kan instellen tegen het besluit van 27 mei 2025.

Uitspraak

REchtbank DEN Haag
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 25/2588
uitspraak van de voorzieningenrechter van 5 juni 2025 op het verzoek om een voorlopige voorziening van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [verzoekster] B.V., uit [vestigingsplaats] , verzoekster
(gemachtigde: mr. F. Yildiz),
tegen

de burgemeester van Den Haag, verweerder

(gemachtigden: mr. K. Lafleur, [naam 1] en mr. J.J. Markerink).

Inleiding

1. Met het (primaire) bestreden besluit van 27 maart 2025 heeft verweerder de aanvraag van verzoekster van 20 december 2024 tot het verlenen van een bedrijfsactiviteitenvergunning voor supermarkt [verzoekster] B.V. (de supermarkt) aan het [adres] te [plaats] (het adres) buiten behandeling gesteld [1] . Voorts is meegedeeld dat indien de exploitatie van de onderneming binnen vijf dagen na dagtekening van dit besluit niet is gestaakt, zo nodig bestuursdwang kan worden toegepast. [2]
1.1.
Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Zij heeft op 9 april 2025 de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
1.2.
Verweerder heeft op 10 april 2025 meegedeeld bereid te zijn om de werking van de besluiten in de zaken SGR 25/2588 van verzoekster en de zaak SGR 25/2599 van een andere verzoekster met dezelfde gemachtigde op te schorten tot na de uitspraak van de voorzieningenrechter. Verweerder heeft met een verweerschrift gereageerd op het verzoek.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 22 mei 2025 op zitting gelijktijdig behandeld met het verzoek om een voorlopige voorziening SGR 25/2599. Hieraan hebben deelgenomen: [exploitant] namens verzoekster (in SGR 25/2588), [naam 2] namens verzoekster (in SGR 25/2599), de gemachtigde van verzoeksters en de gemachtigden van verweerder. Op deze verzoeken wordt afzonderlijk uitspraak gedaan.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Waar gaat deze zaak over?
2.1.
De supermarkt is op 15 juli 2022 opgericht en gevestigd op het adres.
2.2.
Met het Aanwijzingsbesluit [3] is voor het uitvoeren van bedrijfsmatige activiteiten in de gebieden [gebied 1] , [gebied 2] , [gebied 3] en [gebied 4] , inclusief nader genoemde panden, een vergunningplicht als bedoeld in artikel 2:98 van de Apv in het leven geroepen.
2.3.
Bij brief van 29 augustus 2024 is verzoekster meegedeeld dat een vergunningplicht gaat gelden voor bedrijfsactiviteiten en dat een vergunning vóór 1 december 2024 moet worden aangevraagd. Op 16 oktober 2024 is verzoekster een herinnering gestuurd.
Bij brief van 10 december 2024 is verzoekster meegedeeld dat nog geen vergunningaanvraag is ingediend en dat dit betekent dat de supermarkt niet open mag zijn.
2.4.
Verzoekster heeft op 20 december 2024 een aanvraag voor een bedrijfsactiviteitenvergunning ingediend. Voor verlening van deze vergunning voert verweerder een zogenoemde Bibob-toets uit. [4] Daarbij is de bedoeling inzicht te verkrijgen over de financiering, de leiding en de zeggenschap in en van het bedrijf.
2.5.
Verweerder heeft op 14 januari 2025 en 10 februari 2025 verzoekster in de gelegenheid gesteld om de aanvraag nader te onderbouwen, met een specifieke omschrijving van het benodigde bewijs van het eigen vermogen en informatie over de overname van de onderneming. Verzoekster heeft vervolgens enkele stukken overgelegd. Op 20 februari 2025 heeft verweerder verzoekster nogmaals gevraagd om toezending van bewijs van het eigen vermogen en verduidelijkt welke stukken nodig zijn. Voorts is verzocht om toezending van informatie over de overname van de onderneming, waaruit duidelijk moet blijken wat de uiteindelijke herkomst is van het geld dat is gebruikt voor de onderneming op het adres.
Op 6 maart 2025 heeft verzoekster meegedeeld dat geen sprake was van een overname. Het pand is gehuurd, waarna daarin een supermarkt is gevestigd. De eerste voorraad is pas betaald nadat de tweede bestelling is geplaatst en al omzet was gegenereerd.
2.6.
Verweerder heeft met het bestreden besluit de aanvraag van verzoekster buiten behandeling gesteld. Verzoekster heeft, hoewel daar meerdere malen om is verzocht, geen stukken geleverd waarmee de betreffende financiering inzichtelijk is geworden. Verweerder kan daarom niet vaststellen hoe de onderneming en de exploitant ( [exploitant] ) zijn gefinancierd.
2.7.
Verweerder heeft verzoekster op 2 april 2025 meegedeeld bereid te zijn de werking van het bestreden besluit op te schorten totdat de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan, maar wel op de voorwaarde dat verzoekster uiterlijk op 3 april 2025 om 17.00 uur een afschrift van een ingediend verzoek om een voorlopige voorziening instuurt.
Op 4 april 2025 heeft verweerder verzoekster meegedeeld dat geen afschrift van een ingediend verzoek is ontvangen. De supermarkt dient de deuren gesloten te hebben en te houden. Hierop zal worden gehandhaafd.
3.1.
Bij besluit van 6 mei 2025 heeft de burgemeester van Den Haag de supermarkt aan het adres voor onbepaalde tijd, met ingang van een nadere bij kennisgeving te bepalen datum, gesloten. Zo nodig kan bestuursdwang worden toegepast.
Verzoekster krijgt deze kennisgeving nadat de voorzieningenrechter uitspraak in de onderhavige zaak heeft gedaan. Aan dit besluit ligt ten grondslag dat de onderneming op
6 en 9 april 2025 was geopend zonder een bedrijfsactiviteitenvergunning. De opschorting is per 10 april 2025 ingegaan. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
3.2.
Bij besluit van 27 mei 2025 heeft de burgemeester van Den Haag een beslissing op het bezwaar tegen het besluit van 27 maart 2025 genomen, waarbij het bezwaar van verzoekster, wegens het niet indienen van een machtiging, niet-ontvankelijk is verklaard.
Wat is het oordeel van de voorzieningenrechter?
4. De voorzieningenrechter overweegt dat het gedane verzoek niet is gekoppeld aan het bezwaar tegen het besluit van 6 mei 2025, zodat dit besluit niet ter beoordeling voorligt.
5. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
5.1.
Het verzoek om voorlopige voorziening is ingediend tijdens het bezwaar tegen het bestreden besluit van 27 maart 2025. Nu op 27 mei 2025 op het bezwaar is beslist, is niet langer voldaan aan de voorwaarde van artikel 8:81 van de Awb, dat sprake moet zijn van koppeling (connexiteit) aan een bodemprocedure, nu de bezwaarprocedure is afgerond..
6. Op grond van artikel 8:81, vijfde lid, van de Awb wordt, indien een verzoek om voorlopige voorziening is gedaan nadat bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld en op dit bezwaar of beroep wordt beslist voordat de zitting heeft plaatsgevonden, de verzoeker in de gelegenheid gesteld beroep bij de bestuursrechter in te stellen. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt gelijkgesteld met een verzoek dat wordt gedaan hangende het beroep bij de bestuursrechter.
6.1.
De situatie omschreven in artikel 8:81, vijfde lid, van de Awb is hier niet van toepassing, omdat niet voorafgaand aan de zitting een beslissing op bezwaar is genomen en het onderzoek ter zitting is gesloten. Verzoekster kan beroep instellen tegen het besluit van 27 mei 2025 en opnieuw een verzoek om voorlopige voorziening indienen. [5]
7. Het verzoek is niet-ontvankelijk.
8. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Overweging ten overvloede

9. De voorzieningenrechter overweegt, ten overvloede, het volgende. Ook als het besluit van 27 mei 2025 niet zou zijn genomen, bestond naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter geen aanleiding om de gevraagde (verstrekkende) voorziening te treffen, nu verweerder de aanvraag op goede gronden buiten behandeling heeft gesteld.
10. Verzoekster heeft, ondanks herinneringen van verweerder, te laat een vergunningaanvraag ingediend en heeft hiervoor geen deugdelijke reden gegeven. Verweerder heeft verzoekster diverse malen (concreet en gedetailleerd) meegedeeld welke bewijsstukken zij moet indienen, om verweerder in staat te stellen de vergunningaanvraag inhoudelijk te kunnen beoordelen. Verzoekster heeft met vertragingen wat informatie overgelegd. Verweerder kan worden gevolgd in zijn standpunt dat verzoekster niet inzichtelijk heeft gemaakt hoe de start van de onderneming in 2022 is verlopen en wat de herkomst is van het geld waarmee dit is gefinancierd. Volgens verzoekster is de start van de onderneming betaald vanuit de eerste omzet. Dit is niet onderbouwd met schriftelijke bewijsstukken, zoals bankafschriften waarop betalingen zichtbaar zijn die daarop duiden. Dat er in het geheel geen opstartkosten zijn geweest, heeft verweerder niet aannemelijk hoeven achten. Verweerder heeft daarbij gewezen op de omstandigheid dat de exploitant ( [exploitant] ) in 2022 en 2023 meerdere supermarkten is begonnen. Voorts is het bedrag voor de eerste maand huur voor de bedrijfsruimte, dat zou zijn voldaan, niet gering. Ten slotte is er een ongedateerde factuur voor winkelinventaris overgelegd, waarvan niet duidelijk is hoe het bedrag op de factuur zich verhoudt tot het bedrag bij de post inventaris in de jaarrekening over 2023.
11. De voorzieningenrechter overweegt dat de gevolgen van het niet adequaat reageren op vragen van verweerder voor rekening en risico van verzoekster komen.

Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van A.J. van Rossum, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 juni 2025.
griffier voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Artikel 2:98 van de Algemene plaatselijke verordening voor de gemeente Den Haag (Apv) en artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 5:21 in samenhang met artikel 5:28 van de Awb.
3.Het Aanwijzingsbesluit vergunningplicht bedrijfsmatige activiteiten artikel 2:98 APV Den Haag 2024 van
4.Op grond van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob).
5.Vergelijk de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 19 maart 2020, ECLI:NL:RBROT:2020:2401.