ECLI:NL:RBDHA:2025:11670

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 juli 2025
Publicatiedatum
2 juli 2025
Zaaknummer
NL25.28858
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak van een Amerikaanse verzoeker

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 2 juli 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening van een Amerikaanse asielzoeker. De verzoeker had een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend, maar de Minister van Asiel en Migratie had deze aanvraag op 24 juni 2025 in de algemene procedure niet-onvankelijk verklaard. De verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, vierde lid van de Algemene wet bestuursrecht uitspraak gedaan zonder zitting.

De verzoeker, afkomstig uit de Verenigde Staten, had eerder meerdere asielaanvragen ingediend, waarvan de meeste door de minister buiten behandeling zijn gesteld of afgewezen. De verzoeker vreesde voor zijn uitzetting naar de VS, omdat hij daar geen bescherming zou krijgen tegen criminelen en hij wees op zijn medische problemen. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat de verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat de VS niet als een veilig land van herkomst kunnen worden beschouwd. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de beroepen van de verzoeker geen redelijke kans van slagen hebben en heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. B. van Dokkum, in aanwezigheid van mr. J.R. Froma, griffier. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.28858

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoeker] , V-nummer: [v-nummer] , verzoeker

(gemachtigde: mr. J.W.F. Menick),
en

de Minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. [naam] ).

Procesverloop

1. Verzoeker heeft een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 24 juni 2025 deze aanvraag in de algemene procedure niet-onvankelijk verklaard. Verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.1.
De voorzieningenrechter doet op grond van artikel 8:83, vierde lid van de Algemene wet bestuursrecht uitspraak zonder zitting.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Waarover gaat deze zaak?
2. Verzoeker is afkomstig uit de Verenigde Staten (de VS) en heeft voor het eerst op 23 mei 2024 asiel gevraagd in Nederland. Die aanvraag (aanvraag 1) heeft verweerder buiten behandeling gesteld. Een tweede aanvraag van 21 december 2024 (aanvraag 2) heeft verweerder afgewezen en deze afwijzing heeft stand gehouden in beroep. [1] Een op 16 mei 2025 (aanvraag 3) en op 19 juni 2025 ingediende aanvraag (aanvraag 4) heeft verweerder niet-ontvankelijk verklaard.
3. Tegen aanvraag 3 en 4 lopen beroepen bij deze rechtbank. Deze zijn nog niet op zitting behandeld.
4. Verweerder heeft verzoeker bericht dat hij op 4 juli 2025 wordt uitgezet. Hij heeft daarop bezwaar gemaakt tegen de feitelijke uitzetting. Verzoeker wil niet worden uitgezet. Hij vreest dat hij in de VS geen bescherming zal krijgen tegen criminelen en wijst bovendien op de gewijzigde politieke situatie. Daarnaast is de uitzetting volgens hem niet verantwoord in het licht van zijn medische problemen. Dit bezwaar wordt meegenomen bij de beoordeling van het verzoek om een voorlopige voorziening dat verzoeker hangende het beroep tegen de afwijzing van aanvraag 4 heeft ingediend.
5. De voorzieningenrechter wijst het verzoek van verzoeker in deze uitspraak af. Dit betekent dat verzoeker mag worden uitgezet. De voorzieningenrechter legt hierna uit hoe hij tot dit oordeel is gekomen. Dit oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in de bodemprocedures niet.
Voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter
6. Zoals hierboven beschreven gaat het hier om een derde en vierde asielaanvraag. Aan deze twee aanvragen heeft verzoeker in essentie dezelfde omstandigheden ten grondslag gelegd als aan zijn eerdere aanvragen. In zijn beroepsgronden in deze twee laatste procedures heeft hij evenmin punten naar voren gebracht die wezenlijk verschillen van wat hij eerder al heeft aangevoerd. Dat en waarom de situatie voor hem zou zijn gewijzigd vanwege “de nieuwe politieke sfeer”, heeft verzoeker niet onderbouwd en hetzelfde geldt voor de door hem gestelde medische problemen. Verweerder heeft zich naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter dan ook, mede onder verwijzing naar de eerdere procedures, zowel bij aanvraag 3 als bij aanvraag 4 op het standpunt mogen stellen dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat de VS voor hem niet als een veilig land van herkomst kunnen worden beschouwd. Dit maakt dat de beroepen van verzoeker naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen redelijke kans van slagen hebben.
7. Verweerder heeft, naar aanleiding van vragen van de voorzieningenrechter, toegegeven dat in de bestreden besluiten een ongelukkige verwijzing naar de eerdere procedures staat (dat het asielrelaas eerder ongeloofwaardig is bevonden), maar de voorzieningenrechter kan verweerder volgen dat dit er niet aan afdoet dat er bij aanvraag 3 en 4 niets wezenlijk nieuws is aangevoerd.
8. De beroepen hebben dan ook geen redelijke kans van slagen. Evenmin moet een belangenafweging in het voordeel van verzoeker uitpakken. Tegenover het belang van verzoeker om in Nederland te blijven en de behandeling van de beroepen op zitting bij te wonen, staat het algemeen belang dat verweerder behartigt en dat belang gaat voor.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. van Dokkum, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.R. Froma, griffier.
De beslissing is op 2 juli 2025 telefonisch medegedeeld aan partijen. De uitspraak is bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Uitspraak van 4 april 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:7076.