ECLI:NL:RBDHA:2025:11759

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 juni 2025
Publicatiedatum
4 juli 2025
Zaaknummer
NL24.39544
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf op basis van een duurzame en exclusieve relatie

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) beoordeeld. De aanvraag was ingediend voor het doel van verblijf als familie- of gezinslid bij haar referent, die in Nederland verblijft. De minister van Asiel en Migratie had de aanvraag op 16 februari 2024 afgewezen, met als reden dat er geen duurzame en exclusieve relatie tussen eiseres en referent zou zijn. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar de minister handhaafde zijn standpunt in het bestreden besluit van 23 september 2024.

De rechtbank heeft het beroep op 31 maart 2025 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiseres, referent en de gemachtigde van de minister aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat de minister de hoorplicht heeft geschonden door eiseres niet te horen over haar bezwaren. Eiseres heeft bewijsstukken overgelegd die haar claim van een duurzame en exclusieve relatie ondersteunen, waaronder een huwelijksakte en verlovingsfoto's. De rechtbank concludeert dat de minister onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de relatie tussen eiseres en referent en dat de afwijzing van de mvv-aanvraag niet in overeenstemming is met artikel 8 van het EVRM, dat het recht op respect voor privé- en gezinsleven waarborgt.

De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt de minister op om binnen twaalf weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met deze uitspraak. Tevens wordt de minister veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiseres, die zijn vastgesteld op € 1.814,-, en tot vergoeding van het griffierecht van € 187,- aan eiseres.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.39544
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , V-nummer: [V-nummer] , eiseres (gemachtigde: mr. J.A. Pieters),

en

de Minister van Asiel en Migratie, verweerder (gemachtigde: mr. J.P. Arts).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het doel ‘Verblijf als familie- of gezinslid bij [referent] (referent)’. De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 16 februari 2024 (het primaire besluit) afgewezen.
2. Met besluit van 23 september 2024 (het bestreden besluit) is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven en heeft de minister het bezwaar van eiseres kennelijk ongegrond verklaard. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
3. De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
4. De rechtbank heeft het beroep op 31 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres, referent en de gemachtigde van de minister. Als tolk is verschenen: D. Hosseini.

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank moet beoordelen of de minister de aanvraag van eiseres voor een mvv terecht heeft afgewezen. Zij doet dit aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
6. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het bestreden besluit
7. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1991 en heeft de Afghaanse nationaliteit. Referent heeft de Afghaanse nationaliteit en verblijft in Nederland. Referent heeft op 5 juli 2023 namens eiseres een aanvraag ingediend voor een mvv. Bij deze aanvraag is vermeld dat referent en eiseres een relatie met elkaar hebben en zij verloofd zijn.
8. De minister heeft de aanvraag van eiseres met het primaire besluit van 16 februari 2024 afgewezen om de volgende redenen. Referent voldeed volgens de minister niet aan het middelenvereiste en er was volgens de minister geen sprake van een duurzame en exclusieve relatie tussen eiseres en referent. Tijdens de bezwaarprocedure heeft eiseres aangevoerd dat referent wel aan het middelenvereiste voldeed. Ter onderbouwing heeft eiseres bewijsstukken overgelegd, waaruit blijkt dat het nettoloon (exclusief vakantiegeld) van referent boven de bijstandsnorm ligt. Bij het bestreden besluit van 23 september 2024 heeft de minister deze afwijzingsgrond daarom laten vallen.
9. De minister blijft in het bestreden besluit wel bij zijn standpunt dat eiseres onvoldoende heeft aangetoond dat zij een duurzame en exclusieve relatie heeft met referent, die met een huwelijk op één lijn te stellen is. Referent heeft tegenstrijdig verklaard over de aanvangsdatum van de relatie en onvoldoende bewijsstukken overgelegd. De minister heeft zich verder op het standpunt gesteld dat de weigering om aan eiseres een mvv te verlenen niet in strijd is met artikel 8 van het Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), omdat familie- en gezinsleven tussen eiseres en referent niet is aangetoond. De minister heeft de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond.

Duurzame en exclusieve relatie

10. Eiseres voert aan dat de minister ten onrechte heeft gesteld dat er geen sprake is van een duurzame en exclusieve relatie die met een huwelijk op één lijn te stellen. Eiseres stelt dat referent geen tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd over de aanvangsdatum van de relatie. Volgens eiseres is de vermeende tegenstrijdigheid te wijten aan verwarring, aangezien referent zowel de start van de vriendschap in juni 2021 als de overgang naar de liefdesrelatie in april 2022 heeft genoemd. Eiseres voert verder aan dat de overgelegde bewijsstukken wel blijk geven van een duurzame en exclusieve relatie tussen haar en referent. Dit blijkt onder andere uit de verlovingsfoto’s die eiseres heeft overgelegd in de bezwaarfase. Ter nadere onderbouwing heeft eiseres in beroep aangekondigd dat het huwelijk op [datum huwelijk] 2024 zou plaatsvinden. Op [datum] 2024 heeft eiseres een huwelijksakte overgelegd. Ter zitting heeft eiseres zich primair op het standpunt gesteld dat sprake is van een huwelijk en dat de huwelijksakte, ondanks de ex-tunc toetsing, wel bij de beoordeling moet worden betrokken. De huwelijksakte is volgens eiseres een nadere onderbouwing van een eerder ingenomen standpunt. Subsidiair heeft eiseres zich op het standpunt gesteld dat er voldoende bewijs is overgelegd dat maakt dat de minister in bezwaar had moeten horen. Hierbij heeft eiseres gewezen op de verloving, de WhatsApp- berichten, screenshots van videogesprekken en twee steunbetuigingen van vrienden. Ook het laten vallen van het middelenvereiste was een omstandigheid die meebracht dat de minister had moeten horen. Daarnaast heeft eiseres benadrukt dat horen het uitgangspunt is in zaken waarin artikel 8 EVRM-aspecten aan de orde zijn.
11. De rechtbank overweegt dat in zaken zoals deze sprake is van een zogeheten ex- tunc toetsing. Dit betekent dat de rechtbank alleen kan beoordelen aan de hand van de situatie zoals die bekend was ten tijde van het nemen van het bestreden besluit. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 6 juli 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:1918) volgt dat de ex-tunc toetsing van de rechtbank zich er niet tegen verzet dat de rechtbank stukken bij haar oordeel betrekt die dienen ter onderbouwing van feiten die zich al hadden voorgedaan ten tijde van het besluit op bezwaar. Verder volgt uit deze uitspraak dat het horen een essentieel onderdeel van de bezwaarfase vormt en dat daarvan slechts kan worden afgezien als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit.
12. Gelet op de hiervoor reeds genoemde uitspraak van de Afdeling van 6 juli 2022 is de rechtbank van oordeel dat de in beroep overgelegde huwelijksakte bij de beoordeling van het beroep kan worden betrokken. De huwelijksakte kan worden aangemerkt als een nadere onderbouwing van de door eiseres in primo en in bezwaar al gestelde duurzame en exclusieve relatie tussen eiseres en referent. De rechtbank is van oordeel dat eiseres, mede gelet op de huwelijksakte – die door de minister in deze procedure niet inhoudelijk is bestreden – en de in bezwaar overgelegde documenten, waaronder de verlovingsfoto's, op zijn minst een begin van bewijs heeft geleverd van een duurzame en exclusieve relatie. Daarbij acht de rechtbank van belang dat eiseres nadrukkelijk om een hoorzitting heeft verzocht en daarbij heeft gewezen op de toepasselijkheid van artikel 8 van het EVRM. Eiseres heeft terecht gesteld dat het uitgangspunt bij dergelijke zaken is dat er wordt gehoord, zoals ook volgt uit Werkinstructie 2022/20 en de eerdergenoemde uitspraak van de Afdeling. Verder merkt de rechtbank op dat de minister ter zitting nog heeft gesteld dat de verloving vragen opriep vanwege het digitale karakter en het feit dat de verloving op afstand heeft plaatsgevonden. Ook gelet daarop lag het des te meer op de weg van de minister om hierover nader onderzoek te verrichten door het houden van een hoorzitting. De rechtbank is daarom van oordeel dat de minister zich niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bezwaar kennelijk ongegrond was en dat de minister had moeten horen. Door dit na te laten, heeft de minister gehandeld in strijd met de op hem rustende zorgvuldigheidsplicht en artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De beroepsgrond slaagt.

Conclusie en gevolgen

13. De rechtbank verklaart het beroep van eiseres gegrond en vernietigt het bestreden besluit wegens schending van de hoorplicht. De rechtbank ziet geen mogelijkheid het geschil definitief te beslechten en bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat de minister een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van twaalf weken.
14. Omdat het beroep gegrond is, veroordeelt de rechtbank de minister in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Deze vergoeding bedraagt € 1.814,- (1 punt voor het indienen van een beroepsschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor van 1).
15. Ook draagt de rechtbank de minister op om het betaalde bedrag aan griffierecht van € 187,- aan eiseres te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het besluit van 23 september 2024;
  • draagt de minister op binnen twaalf weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat de minister het griffierecht van € 187,- aan eiseres moet vergoeden;
  • veroordeelt de minister tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Skerka, rechter, in aanwezigheid van mr. F.J. Attema, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
23 juni 2025

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.