ECLI:NL:RBDHA:2025:11798

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 april 2025
Publicatiedatum
4 juli 2025
Zaaknummer
25/2015
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om proceskostenveroordeling na intrekking voorlopige voorziening inzake rechtmatig verblijf

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 30 april 2025, wordt het verzoek van een Marokkaanse verzoeker om een proceskostenveroordeling afgewezen. De verzoeker had eerder een aanvraag ingediend voor inschrijving in de Basisregistratie Personen (Brp) bij de gemeente Zoetermeer, maar deze was geweigerd omdat er geen rechtmatig verblijf zou zijn. Na een eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter op 19 februari 2025, waarin het bestreden besluit werd geschorst, heeft de verzoeker zijn verzoek om een voorlopige voorziening ingetrokken. Dit gebeurde nadat de gemeente besloot om de verzoeker met ingang van 12 maart 2025 in te schrijven in de Brp, omdat hij rechtmatig verblijf had tot de beslissing van de IND op zijn aanvraag voor verblijf bij zijn zus.

De voorzieningenrechter oordeelt dat er geen sprake is van tegemoetkomen in de zin van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat de gemeente niet verplicht was om de verzoeker in te schrijven in de Brp. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om proceskostenveroordeling af, omdat de gemeente niet is veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de verzoeker. De uitspraak benadrukt dat de beoordeling van proceskostenveroordelingen in voorlopige voorzieningenprocedures afhankelijk is van het specifieke doel van die procedure, namelijk het voorkomen van onevenredig nadeel. De voorzieningenrechter concludeert dat er geen aanleiding is om de gemeente te veroordelen in de proceskosten, en wijst het verzoek af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 25/2015

uitspraak van de voorzieningenrechter van 30 april 2025 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. S. Karkache),
en

het college van burgmeester en wethouders van Zoetermeer, verweerder

(gemachtigde: [naam] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek van verzoeker om een veroordeling van verweerder in de proceskosten. Verzoeker heeft dit verzoek gedaan bij de intrekking van zijn verzoek om een voorlopige voorziening tegen het besluit van verweerder van 7 november 2024.
1.1.
Verzoeker, met de Marokkaanse nationaliteit, heeft op 28 augustus 2024 bij de gemeente Zoetermeer aangifte gedaan van verblijf en adres (eerste inschrijving) in de Brp. Hij heeft opgegeven dat hij inwoont bij zijn zus.
1.2.
Met het bestreden besluit van 7 november 2024 heeft verweerder de aangifte van geweigerd, omdat geen sprake is van rechtmatig verblijf. [1]
1.3.
Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. [2]
1.4.
Bij uitspraak van 19 februari 2025 heeft de voorzieningenrechter het verzoek toegewezen, in die zin dat het bestreden besluit van 7 november 2024 wordt geschorst tot de bekendmaking van de beslissing op bezwaar. [3]
1.5.
Op 14 maart 2025 heeft verzoeker nogmaals een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend tegen het besluit van verweerder van 7 november 2024.
1.6.
Hij heeft het verzoek om een voorlopige voorziening vervolgens ingetrokken, omdat verweerder op 26 maart 2025 heeft besloten verzoeker in te schrijven in de Brp met ingang van 12 maart 2025. Hij heeft daarbij de voorzieningenrechter verzocht om over te gaan tot veroordeling van verweerder in de proceskosten.
1.7.
De voorzieningenrechter heeft verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek. Verweerder heeft de rechtbank meegedeeld dat zij geen aanleiding ziet voor een proceskostenveroordeling.
1.8.
De voorzieningenrechter doet zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling. [4]

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Zij legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
Wanneer wordt een bestuursorgaan in de proceskosten veroordeeld?
3. Als een verzoek om voorlopige voorziening wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het verzoekschrift is tegemoet gekomen, kan de voorzieningenrechter op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. [5]
3.1.
In een voorlopige-voorzieningenprocedure is het antwoord op de vraag of geheel of gedeeltelijk is tegemoetgekomen in de zin van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb afhankelijk van het specifieke doel van die procedure, namelijk het voorkomen van onevenredig nadeel hangende een bezwaar- of beroepsprocedure. Dit betekent dat geheel of gedeeltelijk wordt tegemoetgekomen als bedoeld in dit artikel, indien het bestuursorgaan de tenuitvoerlegging van het besluit voorlopig opschort, dan wel een maatregel neemt waartoe het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening strekt. [6]
Is verweerder aan het verzoek tegemoetgekomen?
4. De voorzieningenrechter merkt allereerst op dat uit de uitspraak van 19 februari 2025 niet volgt dat verweerder gehouden is verzoeker (voorlopig) in te schrijven in de Brp. Bij het eerste verzoek heeft verzoeker verzocht om verweerder op te dragen om het bestreden besluit in te trekken en te gelasten dat verweerder verzoeker per direct inschrijft in de Brp. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat voor een voorlopige voorziening met een zo ver strekkend karakter geen plaats is. Het verzoek is toegewezen in die zin dat het bestreden besluit wordt geschorst tot de bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
4.1.
Tijdens de mondelinge behandeling op 5 februari 2025 van het eerste verzoek om een voorlopige voorziening heeft de gemachtigde van verzoeker laten weten dat verzoeker in de week voorafgaand aan de zitting een aanvraag heeft gedaan bij de IND voor verblijf bij zijn zus. Zij is ernstig ziek en heeft permanente zorg en begeleiding nodig. Uit de stukken maakt de voorzieningenrechter op dat verweerder op 10 maart 2025 navraag heeft gedaan bij de IND naar deze aanvraag. Daaruit bleek dat op dat moment (nog) geen aanvraag was ingediend. Gemachtigde van verzoeker licht in het verzoekschrift toe dat de aanvraag was opgemaakt en gereed was voor verzending, maar in het systeem was blijven hangen.
4.2.
Uit de stukken maakt de voorzieningenrechter verder op dat de gemachtigde van verzoeker tijdens de hoorzitting in bezwaar op 12 maart 2025 aanvoerde dat op diezelfde dag alsnog een aanvraag is ingediend. Hij heeft van die aanvraag ook een kopie getoond. Verweerder heeft daarom op 20 maart 2025 wederom navraag gedaan. De IND heeft daarop laten weten dat de aanvraag inderdaad op 12 maart 2025 is ingediend, verzoeker heeft in ieder geval rechtmatig verblijf in Nederland tot het moment dat de IND op de aanvraag heeft beslist. Verweerder heeft hierin aanleiding gezien om verzoeker met ingang van 12 maart 2025 in te schrijven in de Brp.
4.3.
Bij besluit van 7 november 2024 is de aangifte geweigerd. Dit besluit is met het besluit van 26 maart 2025 herroepen naar aanleiding van de aanvraag bij de IND die verzoeker in de bezwaarfase heeft ingediend. De voorzieningenrechter overweegt dat verweerder niet tot een gewijzigd inzicht is gekomen (door de gronden in het verzoek om een voorlopige voorziening). Hij heeft slechts de naderhand ingediende aanvraag betrokken bij zijn beoordeling. Van tegemoetkomen in de zin van artikel 8:75a van de Awb is naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake. Dat betekent dat geen aanleiding bestaat verweerder te veroordelen in de proceskosten van verzoeker. Daarom wijst de voorzieningenrechter het verzoek om vergoeding van de proceskosten af. Omdat het verzoek om proceskosten wordt afgewezen is er evenmin aanleiding voor vergoeding van het griffierecht.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om vergoeding van de proceskosten af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E. van den Nieuwendijk, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 30 april 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Artikel 2.4, eerste lid, van de Wet basisregistratie personen.
2.Verzoek om een voorlopige voorziening van 14 november 2024.
3.Uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag van 19 februari 2025 in zaak nr. SGR 24/9050. Deze uitspraak is (nog) niet gepubliceerd.
4.Met toepassing van artikel 8:84, vijfde lid, in samenhang met artikel 8:75a en artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
5.Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Artikel 8:75a van de Awb is op grond van artikel 8:84, vijfde lid, van de Awb ook van toepassing op de voorlopige-voorzieningenprocedure.
6.Vergelijk CRvB 24 september 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3263.