In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. J.A. Pieters, beroep ingesteld tegen de minister van Asiel en Migratie, vertegenwoordigd door B. Asadoella, wegens het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor gezinshereniging. De rechtbank Den Haag heeft op 3 juli 2025 uitspraak gedaan in deze zaak, die voortvloeit uit een eerdere uitspraak van 20 december 2024, waarin de minister was opgedragen om binnen twee weken een besluit te nemen op de aanvraag. De minister heeft deze termijn overschreden, wat aanleiding gaf voor eiser om beroep in te stellen.
De rechtbank overweegt dat het fifo-principe niet van toepassing is in deze situatie, omdat het niet tijdig beslissen door de minister in beginsel niet kan worden uitgesteld. De rechtbank stelt vast dat de minister niet binnen de gestelde termijn een besluit heeft genomen, waardoor het beroep van eiser gegrond is. De rechtbank legt de minister een nieuwe beslistermijn van twee weken op, te rekenen vanaf de dag van verzending van de uitspraak, en verbindt hieraan een dwangsom van € 250,- per dag voor elke dag dat de minister deze termijn overschrijdt, met een maximum van € 37.500,-.
Daarnaast wordt de minister veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 453,50, en het griffierecht van € 194,-. De rechtbank heeft geen zitting nodig geacht voor deze zaak, gezien de aard van het beroep en de reeds verstrekte informatie. De uitspraak is openbaar gemaakt op 3 juli 2025.