8.1.Artikel 27, derde lid, van de Dublinverordening, luidt – voor zover relevant – als volgt:
3. Voor een beroep of een bezwaar tegen het overdrachtsbesluit bepalen de lidstaten in hun nationale recht dat:
a.
a) het beroep of het bezwaar de betrokkene het recht verleent om in afwachting van de uitkomst van het beroep of het bezwaar in de betrokken lidstaat te blijven, of
b) de overdracht automatisch wordt opgeschort en dat dergelijke opschorting verstrijkt na een bepaalde redelijke termijn, binnen welke een rechterlijke instantie na nauwkeurige en zorgvuldige bestudering van het verzoek een beslissing heeft genomen of een beroep of bezwaar al dan niet opschortende werking heeft, of
c) de betrokkene de gelegenheid heeft om binnen een redelijke termijn een rechterlijke instantie te verzoeken de uitvoering van het overdrachtsbesluit op te schorten in afwachting van de uitkomst van het beroep of het bezwaar. De lidstaten zorgen ervoor dat er een daadwerkelijk rechtsmiddel beschikbaar is door de overdracht op te schorten totdat de beslissing over het eerste opschortingsverzoek wordt gegeven. Beslissingen over het al dan niet opschorten van de uitvoering van het overdrachtsbesluit worden gegeven binnen een redelijke termijn die evenwel een nauwkeurige en zorgvuldige bestudering van het opschortingsverzoek mogelijk maakt. Een beslissing om de uitvoering van het overdrachtsbesluit niet op te schorten wordt gemotiveerd.
(…)
In artikel 29 van de Dublinverordening, luidt – voor zover relevant – als volgt:
(…)
Werkwijzen en termijnen
1. De verzoeker of andere persoon als bedoeld in artikel 18, lid 1, onder c) of d), wordt overeenkomstig het nationale recht van de verzoekende lidstaat, na overleg tussen de betrokken lidstaten, overgedragen van de verzoekende lidstaat aan de verantwoordelijke lidstaat zodra dat praktisch mogelijk is, en uiterlijk binnen een termijn van zes maanden vanaf de aanvaarding van het verzoek van een andere lidstaat om de betrokkene over of terug te nemen of vanaf de definitieve beslissing op het beroep of het bezwaar wanneer dit overeenkomstig artikel 27, lid 3, opschortende werking heeft.
(…)
2. Indien de overdracht niet plaatsvindt binnen de gestelde termijn van zes maanden, komt de verplichting voor de verantwoordelijke lidstaat om de betrokkene over te nemen of terug te nemen, te vervallen, en gaat de verantwoordelijkheid over op de verzoekende lidstaat. Indien de overdracht wegens gevangenzetting van de betrokkene niet kon worden uitgevoerd, kan deze termijn tot maximaal één jaar worden verlengd of tot maximaal 18 maanden indien de betrokkene onderduikt.
(…)
9. De rechtbank overweegt dat het Hof van Justitie er in het arrest van 30 maart 2023op heeft gewezen dat uit artikel 29, eerste lid, van de Dublinverordening blijkt dat de overdrachtstermijn pas ingaat zodra de beslissing op een beroep of bezwaar tegen een overdrachtsbesluit definitief is geworden, mits de uitvoering van het overdrachtsbesluit is opgeschort op grond van artikel 27, derde of vierde lid, van de Dublinverordening. Daarnaast concludeert het Hof in het arrest van 30 maart 2023 dat, hoewel lidstaten mogen bepalen dat de feitelijke uitvoering van een overdrachtsbesluit kan worden opgeschort om vreemdelingen verhoogde rechtsbescherming te bieden, dit niet betekent dat een lidstaat kan bepalen dat een uit zijn nationale recht voortvloeiende opschorting van de uitvoering van een overdrachtsbesluit tot opschorting of stuiting van de overdrachtstermijn leidt. In het geval dat een voorlopige voorziening is getroffen tijdens een bezwaarprocedure tegen de feitelijke uitvoering van het overdrachtsbesluit, is de uitvoering van het overdrachtsbesluit niet opgeschort op grond van artikel 27, derde of vierde lid, van de Dublinverordening, maar op grond van het nationale recht (artikel 73, eerste lid, van de Vw 2000 in samenhang gelezen met artikel 62b en artikel 72, derde lid, van de Vw 2000). De rechtbank overweegt aldus dat het schorsen van de feitelijke overdracht niet gelijk kan worden gesteld met het opschorten van de uitvoering van het overdrachtsbesluit, zoals bedoeld in artikel 27, derde lid, aanhef en onder c van de Dublinverordening.Uit de derde en vierde zin van dat artikellid volgt dat de rechter moet beslissen over het al dan niet opschorten van de uitvoering van het overdrachtsbesluit. Dat is in de situatie van eisers niet gebeurd. De voorzieningenrechter heeft op 28 januari 2025 enkel de feitelijke overdracht geschorst. Uit de uitspraak van 28 januari 2025 volgt naar het oordeel van de rechtbank duidelijk dat de uitspraak ziet op het bezwaar dat door eisers is gemaakt tegen het besluit op grond van artikel 3.1, tweede lid, onder b, van het Vb en op de voorgenomen overdracht van 29 januari 2025. De rechtbank is dan ook, anders dan de minister, van oordeel dat uit de bewoordingen van de uitspraak niet valt af te leiden dat de voorzieningenrechter de uiterste overdrachtstermijn middels deze uitspraak heeft opgeschort (of willen opschorten). De beroepsgrond slaagt.
10. De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking.