ECLI:NL:RBDHA:2025:11910

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 juli 2025
Publicatiedatum
7 juli 2025
Zaaknummer
NL25.17075 en 25.17077
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de asielaanvraag en de verantwoordelijkheidsverdeling onder de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, worden de beroepen van eisers tegen het niet in behandeling nemen van hun asielaanvraag beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie had de aanvraag met de besluiten van 11 april 2025 niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk zou zijn voor de aanvraag. De rechtbank heeft de beroepen op 25 juni 2025 behandeld, waarbij eisers en hun gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de minister. De rechtbank oordeelt dat de minister de asielaanvraag ten onrechte niet in behandeling heeft genomen, omdat de uiterste overdrachtstermijn al was verstreken. De rechtbank stelt vast dat de voorzieningenrechter op 28 januari 2025 enkel de feitelijke overdracht heeft geschorst, zonder de uitvoering van het overdrachtsbesluit op te schorten. Dit betekent dat de minister niet kon volhouden dat de overdrachtstermijn opnieuw was aangevangen. De rechtbank verklaart de beroepen gegrond, vernietigt de bestreden besluiten en stelt Nederland verantwoordelijk voor de behandeling van de asielaanvragen van eisers. Tevens wordt de minister veroordeeld tot betaling van proceskosten aan eisers.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.17075 en NL25.17077

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[eisers], V-nummers: [nummer] en [nummer], eisers
(gemachtigde: mr. A. Khalaf),
en

de Minister van Asiel en Migratie, de minister

(gemachtigde: mr. R.R. de Groot).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met de bestreden besluiten van 11 april 2025 niet in behandeling genomen omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft de beroepen op 25 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van eisers, Y. Akkaya als tolk en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eisers. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eisers hebben aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart de beroepen gegrond. Dat betekent dat eisers gelijk krijgen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Kroatië een verzoek om terugname gedaan. Kroatië heeft dit verzoek aanvaard.
Kon de overdrachtstermijn rechtsgeldig worden opgeschort?
5. De rechtbank overweegt dat de meest verstrekkende grond van eisers is dat de uiterste dag waarop eisers hadden kunnen worden overgedragen, reeds is verstreken. Als deze grond slaagt, heeft dat het gevolg dat Nederland verantwoordelijk is geworden voor de behandeling van de asielaanvragen. Gelet op de inhoud en samenhang tussen de zaken worden beide beroepen tezamen behandeld in deze uitspraak.
5.1.
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Het overdrachtsbesluit van 30 juli 2024 staat in rechte vast. [2] Op 27 januari 2025 hebben eisers een herhaalde asielaanvraag ingediend. Bij besluit van dezelfde datum heeft de minister bepaald dat de overdracht van eisers naar Kroatië niet achterwege wordt gelaten, omdat niet is gebleken van feiten of omstandigheden die een belemmering vormen voor hun feitelijke overdracht aan de Kroatische autoriteiten (artikel 3.1, tweede lid, onder b, van het Vb [3] ). Het overdrachtsbesluit van 30 juli 2024 blijft geldig. Op 28 januari 2025 hebben eisers bezwaar gemaakt tegen de feitelijke overdracht en de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Op diezelfde datum (28 januari 2025) heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, geoordeeld dat eisers niet mogen worden overgedragen aan Kroatië totdat de minister nader onderzoek heeft verricht en vervolgens heeft beslist op het bezwaar. De minister heeft het bezwaar op 11 april 2025 ongegrond verklaard en tevens besloten dat de asielaanvragen van 27 januari 2025 niet in behandeling worden genomen omdat Kroatië verantwoordelijk is.
Wat is het standpunt van eisers?
6. Eisers stellen zich op het standpunt dat de uiterste overdrachtsdatum (hierna: UOD) is verstreken en dat Nederland per 10 juni 2025 verantwoordelijk is geworden voor de behandeling van de asielaanvragen van eisers. Volgens eisers ving de UOD namelijk aan op 9 december 2024, de datum waarop uitspraak is gedaan op het beroep tegen het overdrachtsbesluit. De UOD eindigde zes maanden later, op 9 juni 2025. Eisers wijzen hierbij op het arrest S.S., N.Z., S.S van 30 maart 2023 van het Hof van Justitie van de Europese Unie [4] en op uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaatsen Haarlem en Roermond van 24 juli 2024 [5] en 21 oktober 2024. [6] De uitspraak van de zittingsplaats Haarlem is op 5 december 2024 [7] bevestigd door de Afdeling. [8] Eisers stellen hierbij dat de uitspraak van de voorzieningenrechter, van 28 januari 2025, de UOD niet heeft opschort. De bezwaarprocedure tegen de feitelijke uitzetting betreft immers een nationale regeling waarvoor de Dublinverordening geen specifieke bepalingen bevat. Om die reden zijn artikel 27, derde lid, onder c, en artikel 29 van de Dublinverordening niet van toepassing op deze procedure.
Wat is het standpunt van de minister?
7. De minister stelt zich op het standpunt dat gekeken moet worden naar de bewoordingen van de uitspraak van de voorzieningenrechter van 28 januari 2025, waarin het verzoek om de voorlopige voorziening hangende bezwaar tegen de feitelijke overdracht is toegewezen. De voorzieningenrechter spreekt over een overdracht, een overdrachtsbesluit en over het arrest C.K. van het Hof van Justitie [9] . De rechtsoverwegingen zien op een overdracht in het kader van de Dublinverordening. In het dictum oordeelt de rechter dat verzoekers niet mogen worden overgedragen aan Kroatië totdat de minister nader onderzoek heeft verricht en vervolgens heeft beslist op het bezwaar tegen de feitelijke uitzetting. Voor de minister houdt dit oordeel in dat de uiterste overdrachtstermijn van zes maanden opnieuw is aangevangen op 11 april 2025, het moment dat is beslist op het bezwaar. Dit betekent wat de minister betreft dat de UOD pas op 11 oktober 2025 verstrijkt.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
8. De rechtbank zal de beroepen gegrond verklaren omdat deze beroepsgrond slaagt. De rechtbank motiveert dit als volgt.
8.1.
Artikel 27, derde lid, van de Dublinverordening, luidt – voor zover relevant – als volgt:
(…)
3. Voor een beroep of een bezwaar tegen het overdrachtsbesluit bepalen de lidstaten in hun nationale recht dat:
a.
a) het beroep of het bezwaar de betrokkene het recht verleent om in afwachting van de uitkomst van het beroep of het bezwaar in de betrokken lidstaat te blijven, of
b) de overdracht automatisch wordt opgeschort en dat dergelijke opschorting verstrijkt na een bepaalde redelijke termijn, binnen welke een rechterlijke instantie na nauwkeurige en zorgvuldige bestudering van het verzoek een beslissing heeft genomen of een beroep of bezwaar al dan niet opschortende werking heeft, of
c) de betrokkene de gelegenheid heeft om binnen een redelijke termijn een rechterlijke instantie te verzoeken de uitvoering van het overdrachtsbesluit op te schorten in afwachting van de uitkomst van het beroep of het bezwaar. De lidstaten zorgen ervoor dat er een daadwerkelijk rechtsmiddel beschikbaar is door de overdracht op te schorten totdat de beslissing over het eerste opschortingsverzoek wordt gegeven. Beslissingen over het al dan niet opschorten van de uitvoering van het overdrachtsbesluit worden gegeven binnen een redelijke termijn die evenwel een nauwkeurige en zorgvuldige bestudering van het opschortingsverzoek mogelijk maakt. Een beslissing om de uitvoering van het overdrachtsbesluit niet op te schorten wordt gemotiveerd.
(…)
In artikel 29 van de Dublinverordening, luidt – voor zover relevant – als volgt:
(…)
Werkwijzen en termijnen
1. De verzoeker of andere persoon als bedoeld in artikel 18, lid 1, onder c) of d), wordt overeenkomstig het nationale recht van de verzoekende lidstaat, na overleg tussen de betrokken lidstaten, overgedragen van de verzoekende lidstaat aan de verantwoordelijke lidstaat zodra dat praktisch mogelijk is, en uiterlijk binnen een termijn van zes maanden vanaf de aanvaarding van het verzoek van een andere lidstaat om de betrokkene over of terug te nemen of vanaf de definitieve beslissing op het beroep of het bezwaar wanneer dit overeenkomstig artikel 27, lid 3, opschortende werking heeft.
(…)
2. Indien de overdracht niet plaatsvindt binnen de gestelde termijn van zes maanden, komt de verplichting voor de verantwoordelijke lidstaat om de betrokkene over te nemen of terug te nemen, te vervallen, en gaat de verantwoordelijkheid over op de verzoekende lidstaat. Indien de overdracht wegens gevangenzetting van de betrokkene niet kon worden uitgevoerd, kan deze termijn tot maximaal één jaar worden verlengd of tot maximaal 18 maanden indien de betrokkene onderduikt.
(…)
9. De rechtbank overweegt dat het Hof van Justitie er in het arrest van 30 maart 2023 [10] op heeft gewezen dat uit artikel 29, eerste lid, van de Dublinverordening blijkt dat de overdrachtstermijn pas ingaat zodra de beslissing op een beroep of bezwaar tegen een overdrachtsbesluit definitief is geworden, mits de uitvoering van het overdrachtsbesluit is opgeschort op grond van artikel 27, derde of vierde lid, van de Dublinverordening. Daarnaast concludeert het Hof in het arrest van 30 maart 2023 dat, hoewel lidstaten mogen bepalen dat de feitelijke uitvoering van een overdrachtsbesluit kan worden opgeschort om vreemdelingen verhoogde rechtsbescherming te bieden, dit niet betekent dat een lidstaat kan bepalen dat een uit zijn nationale recht voortvloeiende opschorting van de uitvoering van een overdrachtsbesluit tot opschorting of stuiting van de overdrachtstermijn leidt. In het geval dat een voorlopige voorziening is getroffen tijdens een bezwaarprocedure tegen de feitelijke uitvoering van het overdrachtsbesluit, is de uitvoering van het overdrachtsbesluit niet opgeschort op grond van artikel 27, derde of vierde lid, van de Dublinverordening, maar op grond van het nationale recht (artikel 73, eerste lid, van de Vw 2000 in samenhang gelezen met artikel 62b en artikel 72, derde lid, van de Vw 2000). De rechtbank overweegt aldus dat het schorsen van de feitelijke overdracht niet gelijk kan worden gesteld met het opschorten van de uitvoering van het overdrachtsbesluit, zoals bedoeld in artikel 27, derde lid, aanhef en onder c van de Dublinverordening. [11] Uit de derde en vierde zin van dat artikellid volgt dat de rechter moet beslissen over het al dan niet opschorten van de uitvoering van het overdrachtsbesluit. Dat is in de situatie van eisers niet gebeurd. De voorzieningenrechter heeft op 28 januari 2025 enkel de feitelijke overdracht geschorst. Uit de uitspraak van 28 januari 2025 volgt naar het oordeel van de rechtbank duidelijk dat de uitspraak ziet op het bezwaar dat door eisers is gemaakt tegen het besluit op grond van artikel 3.1, tweede lid, onder b, van het Vb en op de voorgenomen overdracht van 29 januari 2025. De rechtbank is dan ook, anders dan de minister, van oordeel dat uit de bewoordingen van de uitspraak niet valt af te leiden dat de voorzieningenrechter de uiterste overdrachtstermijn middels deze uitspraak heeft opgeschort (of willen opschorten). De beroepsgrond slaagt.
10. De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking.

Conclusie en gevolgen

11. De beroepen zijn gegrond. Dit betekent dat eisers gelijk krijgen en dat Nederland verantwoordelijk is voor de behandeling van hun asielaanvragen. De rechtbank vernietigt daarom de bestreden besluiten.
12. Omdat het beroep gegrond is krijgen eisers een vergoeding van hun proceskosten.
De minister moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.814,- omdat de gemachtigde van eisers een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Vanwege de samenhang tussen de zaken blijft de hoogte van de proceskostenveroordeling beperkt tot het bedrag dat in één zaak zou worden toegekend. [12]

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten van 11 april 2025;
- veroordeelt de minister tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P.W. Esmeijer, rechter, in aanwezigheid van F.E. Siblesz, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Gelet op de uitspraak van 9 december 2024, ECLI:NL:RBROT:2024:12293, en gelet op het feit dat geen hoger beroep is ingesteld tegen deze uitspraak.
3.Vreemdelingenbesluit 2000.
4.HvJEU 30 maart 2023, ECLI:EU:C:2023:272.
8.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
9.HvJEU 16 februari 2017, ECLI:EU:C:2017:127, in de zaak C.K. tegen Slovenië.
10.HvJEU 30 maart 2023, ECLI:EU:C:2023:272.
11.De rechtbank wijst hierbij tevens op overweging 3.4 van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 5 december 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4948.
12.Artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht maakt dat mogelijk.