ECLI:NL:RBDHA:2025:11911

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 juni 2025
Publicatiedatum
7 juli 2025
Zaaknummer
NL24.35164
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep wegens inwilligende beslissing in vreemdelingenrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 juni 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een vreemdeling die een verblijfsvergunning aanvroeg. De eiser, een minderjarige uit Sierra Leone, had eerder een asielaanvraag ingediend die was afgewezen. Op 12 augustus 2024 had de minister van Asiel en Migratie een besluit genomen waarin werd medegedeeld dat de eiser niet in aanmerking kwam voor een reguliere verblijfsvergunning. Echter, op 14 mei 2025 werd aan de eiser een afgeleid verblijfsrecht toegekend op basis van zijn relatie met een Nederlandse dochter. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser met deze toekenning heeft bereikt wat hij met zijn beroep beoogde, namelijk verblijfsrecht in Nederland. Hierdoor was er geen procesbelang meer, en verklaarde de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk. De rechtbank heeft de minister wel veroordeeld in de proceskosten van de eiser tot een bedrag van € 1.814,00, omdat de minister in het bestreden besluit had aangegeven geen terugkeerbesluit of inreisverbod op te leggen aan de eiser. De uitspraak is openbaar gemaakt op 18 juni 2025.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.35164
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. V. Senczuk),

en
de Minister van Asiel en Migratie, de minister (gemachtigde: mr. M.H.S. Volker).

Procesverloop

Eiser heeft op 9 september 2024 beroep ingesteld bij de rechtbank tegen het besluit van de minister van 12 augustus 2024 (het bestreden besluit) waaruit volgt dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier op grond van het buitenschuldbeleid voor AMV1 of op grond van artikel 8 EVRM.
De minister heeft op dit beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 15 mei 2025, tezamen met de zaak NL24.35165, op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, P. Oronsaye als tolk en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

De rechtbank beoordeelt het besluit van de minister om aan eiser geen reguliere verblijfsvergunning te verlenen zowel voor verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling (AMV) die buiten zijn schuld Nederland niet kan verlaten als op grond van artikel 8 EVRM.2 Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
Het beroep is niet-ontvankelijk. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3. Eiser heeft verzocht om vrijstelling van het griffierecht. De rechtbank ziet aanleiding om dit verzoek toe te wijzen. Eiser hoeft dus geen griffierecht te betalen.
1. Op grond van artikel 3.48, tweede lid, onder b, Vb juncto B8/6 Vc.
2 Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, 4 november 1950.

Feiten en omstandigheden

4. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 2005 en de Sierra Leoonse nationaliteit te hebben. Eiser heeft op 28 januari 2021 een asielaanvraag ingediend. Eiser was op dat moment vijftien jaar oud.
4.1.
De asielaanvraag van eiser met het besluit van 24 januari 2023 is afgewezen. Het beroep tegen dat besluit is met de uitspraak van 19 december 2023 ongegrond verklaard en bevestigd door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) op 9 oktober 2024.3
4.2.
Gedurende de asielprocedure kon het onderzoek naar adequate opvang in het land van herkomst nog niet worden afgerond waardoor de minister nog geen beslissing kon nemen over de eventuele toekenning van een buitenschuldvergunning en ook, bij een voor eiser negatief besluit, geen terugkeerbesluit kon nemen. Hangende het beroep tegen de afwijzing van de asielaanvraag heeft Dienst Terugkeer & Vertrek (DT&V) daarom verder onderzoek gedaan naar de aanwezigheid van adequate opvang in het land van herkomst. Dit onderzoek is op 5 juli 2023 afgerond en de bevindingen van DT&V zijn neergelegd in de nota Beoordeling onderzoek adequate opvang.
4.3.
Op 19 november 2023 is eiser vader geworden van een dochter, [naam] . [naam] heeft de Nederlandse nationaliteit. Eiser heeft zijn dochter erkend. Ook is niet in geschil dat eiser de biologische vader van [naam] is, zijn verantwoordelijkheid als vader neemt en zijn vaderrol vervult.
4.4.
De minister heeft op 12 augustus 2024 het bestreden besluit genomen. Omdat eiser mogelijk onder het toepassingsbereik van het arrest Chavez-Vilchez viel, is in dit besluit afgezien van het opleggen van een terugkeerbesluit en een inreisverbod aan eiser. Tevens is het dossier van eiser binnen de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) doorgezonden ter beoordeling in het kader van het arrest Chavez-Vilchez.
4.5.
De beoordeling in het kader van het arrest Chavez-Vilchez heeft vervolgens geleid tot toekenning, bij besluit van 14 mei 2025, van een afgeleid verblijfsrecht aan eiser op basis van artikel 20 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), als het familielid van een Nederlander.

Overwegingen

Procesbelang
5. Voordat de rechtbank toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van de beroepsgronden van eiser, dient de rechtbank eerst vast te stellen of eiser nog procesbelang heeft in deze procedure. Eiser heeft namelijk met het besluit van 14 mei 2025 een verblijfsdocument gekregen.
5.1.
Eiser beoogde met deze procedure te bereiken dat hij in Nederland kon verblijven bij zijn minderjarige dochter en zijn partner. De rechtbank heeft tijdens de zitting met partijen besproken dat de toekenning van een verblijfsrecht aan eiser, dat hem in staat stelt bij zijn dochter en zijn partner in Nederland te blijven, mogelijk gevolgen heeft voor het procesbelang in deze procedure. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij, ondanks de toekenning van een verblijfsrecht, nog steeds een procesbelang heeft en handhaaft zijn beroep. Daarbij wil eiser graag een inhoudelijke beoordeling van het beroep, omdat eiser nu een afgeleid verblijfsrecht is toegekend terwijl eiser bij toekenning van een buitenschuldvergunning een zelfstandig (en daarmee een sterker) verblijfsrecht heeft.
5.2
De minister heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van een schending van artikel 8 EVRM met het bestreden besluit van 12 augustus 2024. Artikel 8 EVRM strekt niet zo ver dat dit artikel eiser recht geeft op een bepaald type verblijfsvergunning, op voorwaarde dat de nationale autoriteiten eiser in staat stellen ongehinderd zijn recht op familie- en privéleven uit te oefenen. De minister wijst in dit kader op de uitspraak van de Afdeling van 17 maart 2023.4
5.3.
De rechtbank is van oordeel dat eiser met de toekenning van een afgeleid verblijfsrecht op basis van artikel 20 van het VWEU heeft bereikt wat hij met zijn beroep beoogde te bereiken. Eiser heeft nu namelijk verblijfsrecht op grond van het Unierecht en mag in Nederland verblijven bij zijn dochter en partner. Eiser kan dus niet in een gunstigere positie geraken dan waarin hij nu verkeert. Eiser heeft daarom naar het oordeel van de rechtbank geen procesbelang meer in deze procedure. Het beroep is daarom niet- ontvankelijk.
Proceskostenveroordeling
6. Er kan aanleiding bestaan voor een proceskostenveroordeling bijvoorbeeld als het bestuursorgaan aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen of als het procesbelang anderszins door toedoen van het bestuursorgaan is vervallen.
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat hier in deze procedure sprake van is, omdat de minister in het bestreden besluit5 heeft medegedeeld geen terugkeerbesluit en inreisverbod aan eiser op te leggen in verband met de nog te verrichten beoordeling in het kader van het arrest
Chavez-Vilchez. Deze laatste beoordeling die, gelet op de overwegingen in het bestreden besluit, daaruit voortvloeit heeft ertoe geleid dat het procesbelang is vervallen. In de samenhang tussen deze beoordelingen ziet de rechtbank voldoende aanleiding om de minister in de proceskosten te veroordelen.
6.2
De rechtbank veroordeelt de minister in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze vergoeding bedraagt € 1.814,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor deelname aan de zitting, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet de minister de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.
4 ECLI:NL:RVS:2023:1060, r.o. 4.1 t/m 4.3.
5 Beschikking 12 augustus 2024, pagina 7.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M.A.F.C. Lienaerts, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
18 juni 2025

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.