ECLI:NL:RBDHA:2025:12006
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Toetsing van de rechtmatigheid van een bewaringsmaatregel op basis van de Vreemdelingenwet 2000
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 juli 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een bewaringsmaatregel opgelegd aan eiser door de minister van Asiel en Migratie. De maatregel was gebaseerd op artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser had beroep ingesteld tegen het besluit van 17 juni 2025, waarbij de bewaringsmaatregel was opgelegd. Tijdens de zitting op 25 juni 2025 heeft eiser afstand gedaan van zijn recht om te worden gehoord en zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, mr. S. Juriaans. De minister was vertegenwoordigd door mr. S.C. van Paridon.
De rechtbank heeft overwogen dat eiser stelde dat de minister een uittreksel Justitiële Documentatie (JD) had moeten opvragen, omdat hij eerder met de politie in aanraking was gekomen. Eiser betoogde dat dit had moeten gebeuren voor het opleggen van de bewaringsmaatregel, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet vereist was. De rechtbank baseerde zich op vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die stelt dat het opvragen van een uittreksel JD niet noodzakelijk is voorafgaand aan de bewaring, tenzij er specifieke omstandigheden zijn die dit vereisen.
De rechtbank concludeerde dat de minister voldoende voortvarend had gehandeld in de uitzettingsprocedure van eiser en dat er zicht op uitzetting was. De rechtbank heeft de beroepsgrond van eiser verworpen en geoordeeld dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig was. Het beroep werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak werd gedaan door mr. S.N. Abdoelkadir, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Duijf, griffier, en werd openbaar gemaakt op 8 juli 2025.