ECLI:NL:RBDHA:2025:12078

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 juni 2025
Publicatiedatum
8 juli 2025
Zaaknummer
NL25.24294
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 juni 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een eiser met Marokkaanse nationaliteit. De minister van Asiel en Migratie had op 28 mei 2025 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding werd aangemerkt. Tijdens de zitting op 10 juni 2025 was eiser aanwezig, bijgestaan door een waarnemer van zijn gemachtigde, terwijl de minister zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. Eiser heeft betwist dat hij zich aan het toezicht heeft onttrokken, maar de rechtbank oordeelt dat de minister voldoende gronden heeft aangevoerd om de maatregel van bewaring te rechtvaardigen. De rechtbank concludeert dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken, en dat de minister geen aanleiding had om een lichter middel op te leggen. Eiser heeft onvoldoende onderbouwd dat hij bij zijn vriendin kan verblijven en dat deze hem kan onderhouden. Bovendien is er geen zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn, aangezien de minister al een laissez-passertraject heeft opgestart bij de Marokkaanse autoriteiten.

De rechtbank heeft ambtshalve getoetst of de maatregel van bewaring onrechtmatig was en heeft geconcludeerd dat dit niet het geval is. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen. De uitspraak is gedaan door rechter N.M. Spelt, in aanwezigheid van griffier K.F.K. Hoogbruin, en is openbaar gemaakt op 12 juni 2025.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.24294
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser, (gemachtigde: mr. D.W.M. van Erp),

en

de Minister van Asiel en Migratie, de minister, (gemachtigde: S. Kowsari).

Procesverloop

Bij besluit van 28 mei 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 10 juni 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. C.T.W. van Dijk, als waarnemer van zijn gemachtigde. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1998.
De gronden van de maatregel van bewaring
2. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat; en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Eiser heeft alle zware en lichte gronden betwist.
4. De rechtbank overweegt als volgt. De feitelijke juistheid van de zware gronden 3b en 3c blijkt voldoende uit de motivering van de maatregel van bewaring. Bij beschikking van 30 oktober 2016 is aan eiser een terugkeerbesluit en een inreisverbod van twee jaar opgelegd. Hierbij is aangegeven dat eiser terug moest keren naar zijn land van herkomst en de Europese Unie moest verlaten. Eiser heeft vervolgens op 21 februari 2019 een verblijfsvergunning regulier aangevraagd op grond van artikel 14 van de Vw. Deze aanvraag is bij beschikking van 5 augustus 2019 afgewezen. In de beschikking stond ook dat eiser Nederland moest verlaten. Eiser is na 30 oktober 2016 en na 5 augustus 2019 in Nederland aangehouden als verdachte van het plegen van een strafbaar feit. Hieruit volgt dat eiser zich aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken en dat hij niet binnen de gestelde termijn gevolg heeft gegeven aan het terugkeerbesluit. Eiser heeft ook niet aangetoond dat hij de Europese Unie wel heeft verlaten.
5. De zware gronden 3b en 3c zijn al voldoende om de maatregel van bewaring te dragen. Hieruit blijkt ook dat er een risico is dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De overige gronden behoeven daarom geen bespreking meer. De beroepsgrond slaagt niet.
Lichter middel
6. Eiser voert aan dat de minister had moeten volstaan met een lichter middel dan de maatregel van bewaring. Eiser kan bij zijn vriendin [naam] in Nederland verblijven en zij kan hem onderhouden. Bovendien heeft de minister in de maatregel van bewaring onvoldoende gemotiveerd hoe de medische situatie van eiser is beoordeeld.
7. De rechtbank oordeelt dat de minister in de aangevoerde omstandigheden geen aanleiding hoefde te zien om een lichter middel op te leggen. Gelet op de feitelijke gronden en de motivering van de gronden bestaat er een duidelijk risico dat eiser zich onttrekt aan het toezicht. Eiser heeft enkel gesteld dat hij bij zijn gestelde vriendin kan verblijven, maar hij heeft dit niet onderbouwd. De stelling van eiser dat hij met zijn vriendin gaat trouwen en dat deze vriendin hem onderhoudt, is ook onvoldoende onderbouwd. In het gehoor voor de inbewaringstelling van 28 mei 2025 verklaart eiser nog over een relatie met een andere vrouw met wie hij gaat trouwen. Ook heeft hij verklaard dat hij bij een vriend verblijft en dat hij dit adres niet wil opgeven, omdat hij denkt dat de politie hem zoekt. Over zijn medische situatie verklaart eiser in het gehoor dat hij gezond is en geen medicijnen gebruikt. Op de zitting noemt eiser ook geen medische klachten, Het is daarom aannemelijk dat de afgebroken zin onder het kopje ‘Medische problemen’ in de maatregel, waarnaar eiser heeft verwezen, zoals de minister stelt per abuis in de maatregel is opgenomen. Van een motiveringsgebrek is daarom geen sprake. De beroepsgrond slaagt niet.
Zicht op uitzetting
8. Eiser voert aan dat er geen zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn is, omdat de minister hem al jarenlang probeert uit te zetten en hij al vier keer eerder in bewaring is gesteld.
9. De rechtbank overweegt als volgt. Eiser is voor het laatst in bewaring gesteld op 22 januari 2023 en die bewaring is opgeheven op 5 juli 2023 in verband met een belangenafweging. Eiser is nu bijna twee jaar later weer in bewaring gesteld. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State1 bestaat bij een zodanig tijdsverloop, behoudens bijzondere omstandigheden, geen aanleiding om de reden voor opheffing van de eerdere bewaring bij de beoordeling van het zicht op uitzetting te betrekken. Eiser heeft in deze zaak geen bijzondere omstandigheden aangevoerd. Uit het dossier blijkt dat de minister op 5 juni 2025 een laissez-passertraject bij de Marokkaanse autoriteiten is gestart. Gelet op het voorgaande is er geen aanleiding voor het oordeel dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ontbreekt. De beroepsgrond slaagt niet.

Ambtshalve toetsing

10. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van sluiten van het onderzoek onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op de zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
Conclusie
11. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. Spelt, rechter, in aanwezigheid van K.F.K. Hoogbruin, griffier.
1. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 15 mei 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1857.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
12 juni 2025

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.