Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
de minister van Asiel en Migratie, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
Beslissing
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 juli 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een bewaringsmaatregel opgelegd door de minister van Asiel en Migratie. De eiser, vertegenwoordigd door mr. S.C. van Paridon, had beroep ingesteld tegen het besluit van 18 juni 2025, waarbij de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 was opgelegd. Eiser stelde dat de bewaringsmaatregel onvoldoende zorgvuldig was voorbereid, omdat de vlucht voor overdracht pas op 19 juni 2025 was aangevraagd, terwijl er een verzoek was om dit ten minste zes werkdagen van tevoren te doen. Eiser vreesde dat hij niet op een deugdelijke wijze zou worden opgevangen, wat mogelijk zou leiden tot een schending van artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM).
De rechtbank heeft de zaak op 25 juni 2025 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals een tolk. De rechtbank overwoog dat de wijze van overdracht niet aan de orde is bij de toetsing van de vrijheidsontnemende maatregel en dat er geen wettelijke verplichting bestaat om een vlucht zes werkdagen van tevoren aan te kondigen. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van de bewaringsmaatregel en dat de beroepsgrond van eiser niet slaagde.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door mr. S.N. Abdoelkadir, in aanwezigheid van griffier mr. A. Duijf, en werd openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.