ECLI:NL:RBDHA:2025:12136

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 juli 2025
Publicatiedatum
9 juli 2025
Zaaknummer
C/09/636406 FA RK 22-6778
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheidingsprocedure met internationale aspecten en litispendentie

Op 9 juli 2025 heeft de Rechtbank Den Haag een beschikking gegeven in een echtscheidingsprocedure tussen een man, verblijvende in Canada, en een vrouw, wonende in Nederland. De man had op 6 oktober 2022 een verzoek tot echtscheiding ingediend, maar de behandeling was eerder aangehouden tot 1 juli 2025 om de voortgang van echtscheidingsprocedures in Italië en Engeland te evalueren. De rechtbank ontving brieven van beide partijen over de voortgang van deze procedures. De Italiaanse rechter had bepaald dat de echtscheiding niet zou worden uitgesproken in afwachting van de procedure in het Verenigd Koninkrijk. De rechtbank oordeelde dat de procedure in het VK niet was beëindigd en dat de man niet had gereageerd op verzoeken van de vrouw. De rechtbank concludeerde dat er geen reden was om het verzoek tot echtscheiding inhoudelijk te behandelen of de procedure aan te houden, en wees het verzoek van de man af. De beschikking werd gegeven door mr. A.M. Brakel en uitgesproken op de openbare zitting.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 22-6778
Zaaknummer: C/09/636406
Datum beschikking: 9 juli 2025

Scheiding

Beschikking op het op 6 oktober 2022 ingekomen verzoek van:

[de man] ,

de man,
thans verblijvende te Canada,
advocaat: voorheen mr. E.J. Kim-Meijer, thans mr. B. Spiegeler te Den Haag.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de vrouw] ,

de vrouw,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: voorheen mr. C.F.L.A. van der Vegt-Boshouwers, thans mr. F.C. de Wit-Facchetti te Rotterdam.

Procedure

Bij beschikking van 16 mei 2023 van deze rechtbank is bepaald dat de behandeling van het verzoek tot echtscheiding met nevenvoorzieningen en de proceskosten wordt aangehouden tot 1 juli 2025 pro forma en dat partijen zich uiterlijk twee weken voor deze datum dienen uit te laten over de voortgang van de echtscheidingsprocedure in Italië en Engeland.
De rechtbank heeft vervolgens de volgende inhoudelijke stukken ontvangen:
- de brief van 18 juni 2025, met bijlagen, van de zijde van de man;
- de brief van 1 juli 2025, met bijlagen, van de zijde van de vrouw.

Beoordeling

De rechtbank handhaaft alles wat in de vorige beschikking is overwogen en overweegt voorts als volgt.
De man heeft onweersproken gesteld dat de Italiaanse rechter heeft bepaald dat de echtscheiding niet zal worden uitgesproken in afwachting van de procedure in het Verenigd Koninkrijk. Daarmee staat de door de vrouw in Italië aanhangig gemaakte procedure niet langer in de weg aan het in behandeling nemen van het verzoek tot echtscheiding door deze rechtbank.
Dit ligt anders waar het de procedure in het VK betreft. Zoals in de tussenbeschikking reeds is overwogen, is tussen partijen niet in geschil dat de man tot aan de datum van de tussenbeschikking niet heeft gereageerd op de daar gedane verzoeken van de vrouw, terwijl deze procedure ook niet formeel beëindigd of ingetrokken is. Het is de man die stelt dat de Nederlandse rechter de zaak nu alsnog inhoudelijk moet gaan behandelen omdat de procedure in het VK stil ligt. Gelet daarop had het op zijn weg gelegen om aan te sturen op beëindiging van de procedure in het VK, dan wel de rechtbank inhoudelijk voor te lichten over hoe het mogelijk is dat de procedure daar stil ligt en hij niet bij machte is daar iets aan te veranderen. Hoewel de onderhavige procedure mede met het oog daarop twee jaar is aangehouden, heeft de man de rechtbank daarover niet nader geïnformeerd. De man heeft bovendien noch in deze procedure noch in de procedure in de VK, de internationale bevoegdheid van de Britse rechter ten tijde van de indiening van het verzoek tot echtscheiding door de vrouw aldaar, weersproken.
De man heeft voorts in deze procedure tot op heden geen concrete verzoeken gedaan met betrekking tot het huwelijksvermogen van partijen, noch met betrekking tot de dochter van partijen.
De rechtbank ziet gelet hierop geen aanleiding om het verzoek tot echtscheiding inhoudelijk te behandelen of de procedure nog langer aan te houden. De rechtbank ziet evenmin aanleiding om de zaak op grond van artikel 20 lid 3 van de Brussel II ter-verordening (nr. 2019/1111 van de Raad van 25 juni 2019) te verwijzen naar de Britse rechter, nu het verzoek tot echtscheiding daar reeds voorligt en de bevoegdheid van die rechter niet door de man is bestreden. De rechtbank wijst het verzoek van de man daarom af.

Beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.M. Brakel, rechter, en uitgesproken op de openbare zitting van 9 juli 2025.