ECLI:NL:RBDHA:2025:12160

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 juli 2025
Publicatiedatum
9 juli 2025
Zaaknummer
NL25.14173
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking verblijf als familie- of gezinslid bij partner

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 9 juli 2025 wordt de afwijzing van de aanvraag om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking verblijf als familie- of gezinslid bij de partner van eiser behandeld. Eiser, van Nigeriaanse nationaliteit, heeft op 8 augustus 2024 een aanvraag ingediend, die door de minister van Asiel en Migratie op 23 oktober 2024 is afgewezen. De minister heeft de afwijzing gehandhaafd in een besluit van 26 februari 2025, waarop eiser beroep heeft ingesteld. Eiser stelt dat de minister de hoorplicht heeft geschonden en dat het paspoortvereiste onterecht aan hem is tegengeworpen. De rechtbank oordeelt dat de minister de aanvraag terecht heeft afgewezen, omdat eiser niet beschikt over een geldige machtiging tot verblijf (mvv) en niet voldoet aan het paspoortvereiste. De rechtbank concludeert dat de minister niet verplicht was om eiser te horen, omdat hij onvoldoende bewijs heeft geleverd voor de gestelde relatie met zijn partner. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen verblijfsvergunning krijgt en geen recht heeft op terugbetaling van griffierecht of proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.14173

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Nigeriaanse nationaliteit,
V-nummer: [nummer] ,
(gemachtigde: mr. A.S. Sewman),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister

(gemachtigde: mr. Ö. Sari).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de aanvraag om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking verblijf als familie- of gezinslid bij zijn partner. Eiser is het niet eens met de afwijzing van de aanvraag. Hij stelt dat de minister de hoorplicht heeft geschonden door hem niet in bezwaar te horen. Verder stelt eiser dat de minister ten onrechte het paspoortvereiste aan hem heeft tegengeworpen.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de minister de aanvraag van eiser heeft kunnen afwijzen omdat eiser niet beschikt over een geldige mvv [1] en niet voldoet aan het paspoortvereiste. Eiser krijgt dus geen gelijk en het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.

Procesverloop

2. Eiser heeft op 8 augustus 2024 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking verblijf als familie- of gezinslid bij zijn partner. De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 23 oktober 2024 afgewezen. Met het bestreden besluit van 26 februari 2025 op het bezwaar van eiser is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 19 juni 2025 samen met het verzoek om een voorlopige voorziening hangende dit beroep [2] , op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van de minister deelgenomen. Eiser en zijn gemachtigde hebben de rechtbank op 17 juni 2025 laten weten dat zij niet naar de zitting komen, waarbij zij hebben verzocht de zaak op de stukken af te doen. De rechtbank heeft het onderzoek op zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

3. Aan het bestreden besluit is het hierna volgende voorafgegaan.
3.1.
Op 1 maart 2022 is eiser in de Nederlandse asielprocedure opgenomen omdat hij
niet tijdig is overgedragen aan de Italiaanse autoriteiten. Zijn asielaanvraag is inhoudelijk afgewezen met het (terugkeer)besluit van 2 januari 2024. Dat besluit staat in rechte vast sinds 26 juli 2024. Eiser heeft vervolgens op 8 augustus 2024 een aanvraag voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd ingediend om bij zijn partner in Nederland te kunnen verblijven. Op 18 oktober 2024 heeft eiser ter onderbouwing van zijn aanvraag aanvullende stukken/informatie aan de minister gezonden.
3.2.
Bij (primair) besluit van 23 oktober 2024 heeft de minister de aanvraag afgewezen omdat eiser niet beschikt over een geldige mvv. Overwogen is dat eiser niet heeft aangetoond dat hij en zijn partner een duurzame, aan een huwelijk gelijk te stellen relatie hebben. Daarom is in eisers geval geen sprake van familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM [3] . Ook is niet gebleken dat er sprake is van privéleven, zodat eisers uitzetting niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM. Verder is overwogen dat eiser niet in het bezit is van een geldig paspoort en niet voor vrijstelling van dat vereiste in aanmerking komt.
3.3.
In bezwaar stelt eiser dat hij op een hoorzitting mondeling gehoord wil worden over de gestelde relatie. Verder stelt eiser dat de minister het paspoortvereiste niet aan hem kan tegenwerpen omdat zijn identiteit en nationaliteit al voldoende vaststaan.
Het bestreden besluit
4. Het bestreden besluit, waarbij het besluit van 23 oktober 2024 is gehandhaafd, houdt – samengevat – het volgende in. De door eiser overgelegde stukken zijn onvoldoende bewijs voor het aannemen van zijn gestelde relatie. De minister wijst er op dat door eiser in bezwaar geen andere bewijstukken zijn overgelegd om de gestelde relatie te onderbouwen. De minister stelt dat zij in overeenstemming met de uitspraak van de Afdeling [4] van 6 juli 2022 [5] in het geval van eiser afziet van het horen. Verder stelt de minister dat er geen reden is om eiser vrij te stellen van het vereiste te beschikken over een geldig paspoort. Zij wijst er daarbij op dat eiser niet een verklaring van de autoriteiten van zijn land van herkomst, Nigeria, heeft overgelegd, waaruit blijkt dat hij niet (meer) in het bezit wordt gesteld van een geldig paspoort. De minister verklaart het bezwaar kennelijk ongegrond.
Hoorplicht
5. Eiser voert aan dat de minister hem had moeten horen naar aanleiding van zijn bezwaar. Eiser wijst er daarbij op dat nu artikel 8 van het EVRM raakt aan het privé- en gezinsleven, hij daarover in bezwaar had moeten worden gehoord. Van een kennelijk ongegrond bezwaarschrift kan geen sprake zijn omdat hij verschillende bewijsstukken heeft aangeleverd ter onderbouwing van de gestelde relatie. Verder stelt eiser dat de minister hem op grond van artikel 17 van de Gezinsherenigingsrichtlijn [6] in bezwaar had moeten horen.
5.1.
De rechtbank overweegt als volgt. De Afdeling heeft geoordeeld dat het uitgangspunt is dat een vreemdeling in bezwaar moet worden gehoord. Dat uitgangspunt geldt vooral in zaken waarin er beslissingsruimte is en de beslissing sterk afhankelijk is van de omstandigheden van het geval. [7] Daaronder vallen onder meer zaken waarin artikel 8 van het EVRM een rol speelt. [8] Maar de plicht om te horen in bezwaar is wel afhankelijk van wat de vreemdeling in bezwaar heeft aangevoerd. Wanneer een vreemdeling nalaat om zijn bezwaar te motiveren of in zijn bezwaarschrift alleen maar een herhaling van zetten geeft, kan de minister het bezwaar redelijkerwijs afwijzen als kennelijk ongegrond. Zij hoeft dan niet te horen. [9]
5.2.
De rechtbank stelt voorop dat het aan eiser is om zoveel mogelijk te onderbouwen dat sprake is van een relatie tussen hem en zijn gestelde partner. In dit geval heeft de minister in het bestreden besluit, en in het besluit van 23 oktober 2024, uitgelegd dat en waarom eiser onvoldoende heeft aangetoond een duurzame relatie te hebben met zijn gestelde partner. Zij heeft daarbij overwogen dat in het besluit in de asielprocedure van
2 januari 2024 is gewezen op de verschillende tegenstrijdigheden in eisers verklaringen over zijn gestelde relatie. Verder heeft de minister overwogen dat eiser in bezwaar niet met (nadere) bewijstukken is gekomen om zijn gestelde relatie aan te tonen. In de gronden van bezwaar is gewezen op de bewijsstukken die eiser heeft aangeleverd om zijn gestelde relatie te onderbouwen. De minister is in het bestreden besluit daarop voldoende gemotiveerd ingegaan. Dat de minister eiser op grond van artikel 17 van de Gezinsherenigingsrichtlijn in bezwaar had moeten horen, volgt de rechtbank niet. De minister heeft op de zitting gesteld dat het horen op grond van artikel 17 van de Gezinsherenigingsrichtlijn niet aan de orde is omdat geen sprake is van gezinsleven als bedoeld in dat artikel. De rechtbank volgt de minister hierin. De rechtbank is van oordeel dat de minister de hoorplicht niet heeft geschonden.
Paspoortvereiste
6. Eiser voert aan dat de minister het paspoortvereiste niet aan hem had mogen tegenwerpen. Hij stelt hiertoe dat hij al geruime tijd een liefdesrelatie onderhoudt met zijn partner. Eiser durft als homoseksueel niet naar de Nigeriaanse ambassade voor het aanvragen van een paspoort. Ook al zou de minister terecht stellen dat hij niet beschikt over een geldig paspoort, dan dient nog wel te worden beoordeeld of zijn uitzetting in strijd komt met artikel 8 van het EVRM.
6.1.
De rechtbank overweegt als volgt. In artikel 16, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw [10] staat aangegeven dat de aanvraag kan worden afgewezen als de vreemdeling niet beschikt over een geldig grensoverschrijdingsdocument. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat eiser (ten tijde van het bestreden besluit) niet in het bezit was van een geldig paspoort. De minister heeft in het bestreden besluit daarom terecht geoordeeld dat er in het geval van eiser niet is voldaan aan het vereiste uit artikel 16, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000. De stelling van eiser dat hij als homoseksueel niet naar de Nigeriaanse ambassade kan gaan voor een paspoort, heeft de minister niet hoeven volgen. Hiertoe is van belang dat de minister in het bestreden besluit heeft gewezen op het besluit van 2 januari 2024 op eisers asielaanvraag, waarin zijn gestelde homoseksualiteit niet aannemelijk is geacht. Daarbij heeft zij verwezen naar rechtsoverweging 7 van de uitspraak van deze rechtbank van 20 juni 2024 [11] . Niet in geschil is dat het besluit van 2 januari 2024 sinds
26 juli 2024 in rechte vaststaat. Op de zitting heeft de minister gesteld dat hoewel eiser heeft toegezegd dat hij zich zal wenden tot de Nigeriaanse ambassade, hij niets heeft overgelegd en aldus niet in aanmerking komt voor vrijstelling van het paspoortvereiste. De rechtbank volgt de minister hierin. De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat ook al beschikt hij niet over een geldig paspoort, door de minister dient te worden beoordeeld of zijn uitzetting in strijd is met artikel 8 van het EVRM. De minister heeft op de zitting gesteld dat de omstandigheid dat zij weet wie eiser is niet tot een ander standpunt leidt. Zij verwijst daarbij naar de uitspraak van de Afdeling van 5 februari 2024 [12] . De rechtbank volgt de minister in haar standpunt op de zitting dat de toets aan artikel 8 van het EVRM al is gedaan bij de aanvraag van eiser. Dat de minister niet twijfelt aan de identiteit en nationaliteit van eiser, maakt dit niet anders.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen verblijfsvergunning regulier met als doel verblijf bij zijn partner krijgt. Eiser krijgt geen gelijk. Hij krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A. Ruiter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is openbaar gemaakt en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Machtiging tot voorlopig verblijf.
2.Zaak NL24.41510.
3.Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
4.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
6.Richtlijn 2003/86/EG.
7.Zie de uitspraak van de Afdeling van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918, onder 5 t/m 5.3, en meer recent de uitspraak van 16 april 2025, ECLI:NL:RVS:2025:1641, onder 7.1.
8.Zie Werkinstructie (WI) 2022/20.
9.Artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb.
10.Vreemdelingenwet 2000.
11.NL24.3235.
12.ECLI:NL:RVS:2024:430, onder 4.1.