ECLI:NL:RBDHA:2025:12165

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 juni 2025
Publicatiedatum
9 juli 2025
Zaaknummer
NL24.24143 en NL24.24144
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsdocument EU/EER voor grootmoeder zonder verzorgende ouderstatus

In deze uitspraak oordeelt de Rechtbank Den Haag over het beroep van eiseres, een Venezolaanse grootmoeder, tegen de afwijzing van haar aanvraag om een verblijfsdocument EU/EER. Eiseres heeft een aanvraag ingediend om bij haar minderjarige kleinzoon in Nederland te verblijven. De aanvraag werd afgewezen door de minister van Asiel en Migratie, omdat eiseres niet voldeed aan de voorwaarden voor afgeleid verblijfsrecht en er geen sprake was van beschermenswaardig familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. De rechtbank behandelt het verzoek om een voorlopige voorziening en oordeelt dat de belangenafweging in het nadeel van eiseres uitvalt. Eiseres heeft aangevoerd dat zij een belangrijke rol speelt in het leven van haar kleinzoon, maar de rechtbank oordeelt dat verweerder op goede gronden heeft geoordeeld dat eiseres niet als verzorgende ouder kan worden aangemerkt. De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van meer dan een normale afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en haar dochter, en dat de belangenafweging van verweerder niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM. Het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard, en het verzoek om een voorlopige voorziening wordt niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.24143 en NL24.24144
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen
[eiseres], V-nummer: [v-nummer] , eiseres/verzoekster (hierna: eiseres)
(gemachtigde: mr. L. Leenders),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,verweerder
(gemachtigde: mr. A. Sarmastzada).

Inleiding

1. In deze uitspraak oordeelt de rechtbank over het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om afgifte van een verblijfsdocument EU/EER. Ook wordt uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van eiseres.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 15 februari 2024 afgewezen. Met het bestreden besluit van 6 juni 2024 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 8 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres, [naam 1] (referent), [naam 2] (moeder van referent), [naam 3] (vader van referent), R.A. Caicedo Larrea als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiseres is geboren op [geboortedatum 1] 1954 en heeft de Venezolaanse nationaliteit. Op 9 maart 2023 heeft eiseres een aanvraag ingediend om de afgifte van een bewijs van rechtmatig verblijf als familielid van een burger van de Unie. Eiseres wenst verblijf bij haar minderjarige kleinzoon (referent) in Nederland. Referent is geboren op [geboortedatum 2] 2020 en heeft de Roemeense nationaliteit.
3. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden voor afgeleid verblijfsrecht. Verder is er geen sprake van beschermenswaardig familie leven tussen eiseres en referent in de zin van artikel 8 van het EVRM. [1] Verweerder neemt wel aan dat sprake is van hechte persoonlijke banden tussen eiseres en referent, maar de belangenafweging valt in haar nadeel uit. Tussen eiseres en haar dochter bestaat geen meer dan gebruikelijke afhankelijkheid. Ten slotte valt de belangenafweging van het privéleven van eiseres in haar nadeel uit.
Wat vindt eiseres in beroep?
4. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit. Ten aanzien van de hechte persoonlijke banden tussen eiseres en referent voert eiseres aan dat zij een grote rol speelt in het leven van [naam 1] . Zo is eiseres sinds de geboorte van referent altijd betrokken geweest in de opvoeding en zorg voor hem. Verweerder heeft ten onrechte nagelaten om nader onderzoek te doen naar de afhankelijkheidsverhouding tussen eiseres en referent, nu eiseres aangemerkt kan worden als derde verzorgster. Ten aanzien van de meer dan gebruikelijke afhankelijkheid tussen eiseres en haar dochter, voert eiseres aan dat zij medisch, emotioneel en financieel afhankelijk is van haar dochter. Eiseres heeft in Venezuela geen naaste familieleden die haar kunnen bijstaan.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
Verzorgende ouder
6. Eiseres heeft ter zitting aangevoerd dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom zij niet als verzorgende ouder kan worden aangemerkt. De rechtbank volgt eiseres daarin niet en overweegt daartoe als volgt.
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder op goede gronden heeft geoordeeld dat eiseres niet in aanmerking komt voor een afgeleid verblijfsrecht als verzorgende ouder van een minderjarige Unieburger op grond van het arrest Zhu en Chen [2] . Verweerder heeft daartoe kunnen overwegen dat referent twee verzorgende ouders heeft die het gezag over hem hebben en verantwoordelijk zijn voor zijn verzorging en opvoeding. Daarbij heeft verweerder kunnen betrekken dat eiseres geen bewijsstukken heeft overgelegd waaruit blijkt dat zij onmisbaar is in het leven van referent en waaruit blijkt op welke manier eiseres nodig is in het leven van referent. Eiseres heeft niet onderbouwd dat referent zo afhankelijk van haar is dat hij niet kan functioneren zonder eiseres. Verder heeft verweerder daarbij kunnen betrekken dat onvoldoende is aangetoond dat eiseres beschikt over voldoende middelen van bestaan.
Artikel 8 van het EVRM
7. Niet in geschil is dat eiseres familieleven heeft met haar kleinkind in de zin van artikel 8 van het EVRM. Wel in geschil is of verweerder de belangenafweging in het nadeel van eiseres heeft kunnen laten uitvallen. De rechtbank moet beoordelen of verweerder alle relevante feiten en omstandigheden in zijn belangenafweging heeft betrokken en, als dit het geval is, of verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat die afweging heeft geresulteerd in een ‘fair balance’ tussen enerzijds het belang van de vreemdeling bij de uitoefening van het familie- en gezinsleven hier te lande en anderzijds het algemeen belang van de Nederlandse samenleving bij het voeren van een restrictief toelatingsbeleid. Deze maatstaf impliceert dat de toetsing door de rechter enigszins terughoudend moet zijn.
7.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder alle door eiseres aangevoerde en relevante belangen bij zijn besluitvorming betrokken en heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat de weigering om eiseres verblijf toe te kennen in de zin van rechtmatig verblijf bij een burger van de Unie niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM. De belangenafweging heeft verweerder in het nadeel van eiseres mogen laten uitvallen.
7.2.
Verweerder heeft hechte persoonlijke banden tussen eiseres en referent aangenomen omdat eiseres sinds de geboorte van referent aanwezig is in zijn leven. Ook heeft verweerder in het voordeel meegewogen dat eiseres en referent een intensief gezinsleven hebben. Verweerder heeft daarentegen in het nadeel mogen meewegen dat het toelatingsbeleid in Nederland restrictief is en er sprake is van eerste toelating. Voor zover eiseres aanvoert dat zij sinds de geboorte een rol speelt in de opvoeding en zorg van [naam 1] , hem naar school brengt en kan worden aangemerkt als derde verzorgster, heeft verweerder in het nadeel kunnen meewegen dat eiseres geen verblijfsvergunning had in Nederland toen zij haar gezinsleven met referent startte. Ten aanzien van de economische belangen heeft verweerder in het nadeel mogen meewegen dat de moeder van referent niet aan het inkomensvereiste voldoet. Verweerder mocht hierbij betrekken dat eiseres niet heeft aangetoond dat haar dochter voldoende eigen inkomen heeft om de kosten van het levensonderhoud van haar gezin en eiseres te kunnen betalen. Hierbij heeft verweerder niet ten onrechte betrokken dat het verblijf van eiseres, gezien haar leeftijd, kosten met zich zal meebrengen die ten laste van de Nederlandse overheid zullen komen en dat er een hoger risico voor de Nederlandse staat bestaat op (hoge) gezondheidskosten. Verder heeft verweerder niet ten onrechte in de belangenafweging betrokken dat referent in Nederland verzorgd wordt door zijn primaire verzorgers, zijn vader en moeder. Eiseres heeft niet met objectief verifieerbare documenten onderbouwd dat zij als derde verzorgster kan worden aangemerkt. Verweerder heeft kunnen overwegen dat de relatie ook op afstand kan worden voortgezet en dat zij elkaar kunnen blijven bezoeken. Er is immers geen sprake van een objectieve belemmering hetgeen verweerder ook in het nadeel heeft kunnen meewegen Bovendien heeft verweerder niet ten onrechte meegewogen dat eiseres geen omstandigheden heeft onderbouwd waaruit blijkt dat het moeilijk is om met referent en haar dochter buiten Nederland te wonen.
Bijkomende elementen van afhankelijkheid
8. Verder is in geschil of tussen eiseres en haar dochter sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid. Een familierelatie tussen een ouder en een meerderjarig, niet jongvolwassen, kind valt namelijk alleen onder de bescherming van artikel 8 van het EVRM als hiervan sprake is. [3] Verweerder moet een brede beoordeling maken van de vraag of er bijkomende elementen van afhankelijkheid bestaan, waarin hij alle individuele omstandigheden van het geval betrekt. Uit de rechtspraak volgt ook dat de vraag of sprake is van beschermd gezinsleven van feitelijke aard is, en afhankelijk is van het daadwerkelijk bestaan van hechte, persoonlijke banden. Elementen zoals financiële en materiële afhankelijkheid, de gezondheid van betrokkenen en de banden met het land van herkomst moeten in die beoordeling een rol spelen. Verder kan de mate van emotionele afhankelijkheid en de vraag of betrokkenen eerder hebben samengewoond van belang zijn.
8.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder op goede gronden heeft kunnen concluderen dat er tussen eiseres en haar dochter geen sprake is van familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM, omdat niet is gebleken dat er bijkomende elementen van afhankelijkheid tussen hen bestaan. Met betrekking tot de samenwoning, heeft verweerder niet ten onrechte overwogen dat eiseres sinds 2020 met haar dochter woont, maar zij daarvoor lange tijd gescheiden van elkaar hebben geleefd. Verweerder heeft hierbij ook kunnen betrekken dat de dochter van eiseres haar financieel ondersteunt, maar heeft hierbij niet ten onrechte van belang geacht dat zij de financiële steun aan eiseres op afstand kan voortzetten. Verweerder heeft verder kunnen betrekken dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij voor haar dagelijkse verzorging of medische klachten afhankelijk is van haar dochter. Verder heeft verweerder mogen betrekken dat de banden van eiseres met Venezuela sterker zijn dan met Nederland. Zij heeft immers het overgrote deel van haar leven, tot 2020, in Venezuela gewoond.
9. Gelet op het voorgaande heeft verweerder kunnen concluderen dat geen sprake is van meer dan een normale afhankelijkheidsrelatie en daarmee geen sprake is van een beschermenswaardig familieleven tussen eiseres en haar dochter in de zin van artikel 8 van het EVRM. Verweerder heeft dan ook geen belangenafweging hoeven maken. [4]
Hoorplicht
10. Eiseres heeft ter zitting aangevoerd dat verweerder haar ten onrechte niet heeft gehoord. Nu eiseres dit voor het eerst ter zitting aanvoert en hier in het beroepschrift geen gronden tegen heeft gericht, is dit naar het oordeel van de rechtbank in strijd met de goede procesorde.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt.
12. Het verzoek om een voorlopige voorziening worden buiten zitting afgedaan en niet-ontvankelijk verklaard, nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van de vereiste connexiteit. [5]
13. Eiseres krijgt daarom geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.C. Laagland, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. A. Drageljević, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Arrest van het Hof van Justitie van 19 oktober 2004, Zhu en Chen tegen Verenigd Koninkrijk, ECLI:EU:C:2004:639.
3.Zie bijvoorbeeld het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 2 september 2020 in de zaak Azerkane, ECLI:CE:ECHR:2020:0602JUD000313816. Zie ook de uitleg in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 27 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1188.
4.ECLI:2024:NL:RVS:2024:1189.
5.Op grond van artikel 8:81 en artikel 8:83, derde lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).