ECLI:NL:RBDHA:2025:12166

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 juli 2025
Publicatiedatum
9 juli 2025
Zaaknummer
NL21.5585
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanvraag verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op humanitair tijdelijke gronden, medische behandeling, beroep ingetrokken na inwilliging, verzoek vergoeding proceskosten afgewezen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 juli 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op humanitaire gronden, specifiek medische behandeling. De verzoeker had eerder een aanvraag ingediend die op 28 november 2019 was ingewilligd, met een geldigheidsduur tot 21 augustus 2020. Na een ongegrond verklaard bezwaar op 23 maart 2020, werd het beroep van de verzoeker op 15 april 2021 gegrond verklaard, wat leidde tot een nieuw besluit van de verweerder. Dit nieuwe besluit, genomen op 24 juni 2022, verleende de vergunning voor een langere periode, tot 21 augustus 2024.

Echter, op 27 oktober 2020 had de verzoeker opnieuw een aanvraag ingediend voor verlenging van de verblijfsvergunning, die ook werd ingewilligd, maar het bezwaar daartegen werd ongegrond verklaard op 16 maart 2021. De verzoeker heeft vervolgens op 13 april 2021 beroep ingesteld tegen dit besluit, maar trok dit beroep op 13 juli 2022 in, met een verzoek om vergoeding van de proceskosten.

De rechtbank heeft in deze uitspraak geoordeeld dat er geen aanleiding is om de verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten, omdat de verweerder niet tegemoet is gekomen aan de verzoeker in de context van het ingetrokken beroep. De rechtbank heeft het verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen, waarbij zij zich baseerde op de relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.5585

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[verzoeker], verzoeker,

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. H.H.R. Bruggeman),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 28 november 2019 is verzoekers aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op humanitair tijdelijke gronden (medische behandeling) ingewilligd, waarbij de geldigheidsduur van de vergunning is bepaald op één jaar, tot 21 augustus 2020. Het bezwaar hiertegen is ongegrond verklaard bij besluit van 23 maart 2020.
Bij uitspraak van 15 april 2021 heeft deze rechtbank en zittingsplaats het beroep van verzoeker tegen het besluit van 23 maart 2020 gegrond verklaard. [1] Daarbij is verweerder opgedragen om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar.
Bij besluit van 24 juni 2022 heeft verweerder het bezwaar alsnog gegrond verklaard en de vergunning verleend voor de duur van 21 augustus 2019 tot 21 augustus 2024..
Op 27 oktober 2020 is verzoekers aanvraag voor verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning ‘medische behandeling’ wederom ingewilligd, waarbij de duur is verlengd met één jaar, tot 21 augustus 2021. Het bezwaar hiertegen is ongegrond verklaard bij besluit van 16 maart 2021. Verzoeker heeft op 13 april 2021 beroep ingesteld tegen dit besluit. Verzoeker heeft het beroep vervolgens op 13 juli 2022 ingetrokken en daarbij verzocht om verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Awb [2] uitspraak zonder
zitting.

Overwegingen

1. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en
8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Bpb. [3] Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is
tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij
afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten.
2. De rechtbank overweegt dat verweerder niet aan verzoeker tegemoet is gekomen. Voor zover verzoeker heeft gewezen op het besluit van verweerder van 24 juni 2022 geldt dat dit besluit ziet op een andere aanvraag dan die welke ten grondslag ligt aan het besluit waartegen het beroep is gericht. De enkele omstandigheid dat vanwege genoemd besluit verzoeker materieel in een positie is komen te verkeren die gunstiger is dan die ten tijde van het instellen van het beroep, biedt geen grond voor de omstandigheid dat verweerder met dat besluit aan het ingetrokken beroep tegemoet is gekomen. Er bestaat daarom geen aanleiding om verweerder te veroordelen tot vergoeding van de gemaakte proceskosten die verzoeker in verband met zijn beroep heeft gemaakt. De rechtbank wijst daarom het verzoek af.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenvergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 8 juli 2025 door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van A.A.M. Mangroe, griffier, openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin
u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit
verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet
deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten,
kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Zie uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, zaaknummer AWB 20/3255.
2.Algemene wet bestuursrecht.
3.Besluit proceskosten bestuursrecht.