ECLI:NL:RBDHA:2025:12167

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 juni 2025
Publicatiedatum
9 juli 2025
Zaaknummer
NL24.15984 en NL24.15987
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning op humanitaire gronden

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning onder de beperking 'humanitair niet-tijdelijk'. Eiser, geboren in 1996 en van Turkse nationaliteit, heeft zijn aanvraag ingediend met het doel om zijn familieleven met zijn moeder in Nederland te kunnen uitoefenen. De aanvraag werd afgewezen omdat eiser niet beschikte over een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en niet in aanmerking kwam voor vrijstelling van dit vereiste. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat verweerder ten onrechte niet alle feiten en omstandigheden in de beoordeling heeft betrokken en dat er wel degelijk sprake is van een afhankelijkheidsrelatie met zijn moeder, wat in het kader van artikel 8 van het EVRM in zijn voordeel zou moeten worden gewogen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het besluit van verweerder is gebaseerd op een onjuiste feitelijke grondslag. Eiser heeft bewijsstukken overgelegd die aantonen dat hij in 2018 niet in Turkije heeft gewoond, zoals een Turks paspoort en schooldocumenten. De rechtbank oordeelt dat verweerder ten onrechte heeft aangenomen dat eiser in die periode in Turkije verbleef en dat dit onjuiste uitgangspunt heeft geleid tot een ondeugdelijke belangenafweging. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens worden de proceskosten van eiser vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.15984 en NL24.15987
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser/verzoeker (hierna: eiser)

(gemachtigde: mr. I.C. van Krimpen),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,verweerder
(gemachtigde: mr. A. Sarmastzada).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag en beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser.
1.1.
Bij besluit van 1 februari 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser voor een verblijfsvergunning onder de beperking ‘humanitair niet-tijdelijk’ afgewezen.
1.2.
Bij besluit van 18 augustus 2021 op het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 7 juni 2022 is het beroep van eiser ongegrond verklaard. [1] Bij uitspraak van 26 september 2023 is het hoger beroep van eiser gegrond verklaard en het besluit vernietigd, omdat verweerder eiser ten onrechte niet heeft gehoord. [2]
1.3.
Bij besluit van 15 maart 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
1.4.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift
2. De rechtbank heeft het beroep op 8 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, mevrouw [naam] (moeder van eiser) en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
3. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1996 en heeft de Turkse nationaliteit. Eiser wenst verblijf in Nederland op niet-tijdelijke humanitaire gronden, zodat hij zijn familieleven met zijn moeder (mevrouw [naam] ) kan uitoefenen.
4. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat eiser niet beschikt over een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en niet in aanmerking komt voor vrijstelling van het mvv-vereiste. Eiser valt niet onder het jongvolwassenenbeleid en niet is gebleken dat er een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie [3] tussen eiser en zijn moeder bestaat. Van familieleven met zijn moeder is dan ook geen sprake. Daarnaast vormt eisers privéleven geen aanleiding om hem een verblijfsvergunning te verstrekken.
Wat vindt eiser in beroep?
5. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en voert – kort samengevat – het volgende aan. Eiser voldoet aan het jongvolwassenenbeleid en verweerder heeft ten onrechte niet alle feiten en omstandigheden in de beoordeling betrokken. [4] Ook heeft verweerder ten onrechte niet gemotiveerd waarom tussen eiser en zijn moeder geen sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid. Daarnaast is er sprake van beschermenswaardig privéleven zodat de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM in zijn voordeel dient uit te vallen. Verweerder had bij de belangenafweging een neutraal uitgangspunt moeten hanteren [5] . Verweerder heeft de in bezwaar aangevoerde individuele omstandigheden onvoldoende bij de belangenafweging betrokken. Daarnaast heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom niet op grond van artikel 4:84 van de Awb [6] van het beleid kan worden afgeweken. Verder is het bestreden besluit in strijd met het gelijkheidsbeginsel en kan eiser zich niet vinden in het standpunt dat asiel gerelateerde omstandigheden niet kunnen worden betrokken in de beoordeling [7] .
Wat is het oordeel van de rechtbank?
6. De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is, omdat het besluit gebaseerd is op een onjuiste feitelijke grondslag. Hieronder motiveert de rechtbank hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
7. Volgens verweerder blijkt uit het dossier dat eiser in 2018 enige tijd zelfstandig in Turkije heeft gewoond en aldaar een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) heeft aangevraagd voor verblijf bij zijn toenmalige partner. Verweerder baseert dit op het aanvraagformulier, waarin eiser heeft aangegeven dat hij ten tijde van de aanvraag in Turkije woonde en de mvv in Istanbul wilde ophalen. Eiser heeft ook een Turks telefoonnummer opgegeven en de bijlage ‘Antecedentenverklaring’ ondertekend in [plaats] . Ook blijkt volgens verweerder uit de geboorteakte en Nufus die eiser toen heeft overgelegd, dat deze beiden zijn afgegeven in 2018 in Turkije. In de vragenlijst heeft eiser ook vermeld dat hij dat jaar was uitgezet naar Duitsland en op dat moment in Turkije verbleef.
7.1.
Eiser heeft ontkend dat hij ooit is teruggekeerd naar Turkije en dus ook niet in 2018 in Turkije heeft gewoond en aldaar een mvv heeft aangevraagd. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser verschillende bewijsstukken overgelegd waaruit naar het oordeel van de rechtbank kan worden afgeleid dat eiser in 2018 niet in Turkije heeft gewoond en aldaar een mvv heeft aangevraagd. Zo heeft eiser een kopie van zijn Turkse paspoort overgelegd waaruit blijkt dat hij in 2018 niet naar het buitenland is gereisd. Daarnaast heeft eiser een door een docent getekende presentielijst en diploma overgelegd waaruit blijkt dat eiser in de periode van de aanvraag op school aanwezig was en dat hij in mei 2018 eindexamen heeft gedaan. Ook heeft eiser bewijsstukken van een afspraak bij de GGD, levering van pakketten op zijn huisadres, een hotelreservering en een transactieoverzicht van al zijn transacties in 2018 met bewijs van locatie per transactie overgelegd waaruit eveneens blijkt dat hij in 2018 in Nederland verbleef. Ook heeft eiser een vertaling van de geboorteakte en Nufus overgelegd waaruit blijkt dat deze documenten zijn afgegeven door het Turkse consulaat in Rotterdam.
8. Voorts gaat verweerder er bij de beoordeling van de aanvraag van eiser vanuit dat eiser in de periode van 2003 tot 2009 niet in Nederland verbleef. Verweerder verwijst voor dit uitgangspunt naar de rechterlijke uitspraken van 22 oktober 2015 [8] en 5 december 2016 [9] waarbij in rechte vast zou komen te staan dat eiser in de genoemde periode niet in Nederland zou verblijven.
8.1.
De rechtbank volgt verweerder hierin niet. Uit de door eiser overgelegde bewijsstukken blijkt naar het oordeel van de rechtbank voldoende dat eiser in de periode 2003 tot 2009 in Nederland verbleef. Hoewel uit de voorbladen van de rapporten van groep 3 tot en met groep 6 niet kan worden opgemaakt of eiser het gehele schooljaar aanwezig is geweest, heeft eiser een verklaring van de directeur van zijn basisschool overgelegd waaruit volgt dat hij in de gehele periode vanaf 2003 tot en met het schooljaar 2009/2010 op de basisschool heeft gezeten. Dit wordt bevestigd door een diploma van zijn basisschool uit 2009. Daarnaast heeft eiser ook verslagen van behandelingen en evaluaties bij Stichting jeugdformaat, Bureau Jeugdzorg Haaglanden, Parnassia Preventie en de Jutters jeugd GGZ Haaglanden uit 2008 overgelegd waaruit blijkt dat eiser in behandeling was, naar school ging en bij zijn tante woonde. Ook heeft eiser een brief van een medewerker van VluchtelingenWerk Nederland overgelegd waaruit blijkt dat hij met zijn moeder sinds 2006 regelmatig op spreekuur zijn geweest. Uit voornoemde documenten kan naar het oordeel van de rechtbank voldoende worden vastgesteld dat eiser in de periode van 2003 tot 2009 in Nederland verbleef. Ten aanzien van de uitspraken van de rechtbank uit 2015 en 2016 volgt de rechtbank verweerder niet in de stelling dat daarin bevestigd wordt dat eiser in de periode van 2003 tot 2009 niet in Nederland verbleef. Die uitspraken zien op de vraag of eiser en zijn moeder zich hebben onttrokken aan het toezicht en dat is naar het oordeel van de rechtbank een andere vraag dan de vraag of eiser in Nederland verbleef. Bovendien zien die uitspraken op een latere periode, namelijk vanaf 2010, en dus niet op de bij de beoordeling van belang zijnde periode 2003 tot 2009.
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder ten aanzien van de feiten over het verblijf van eiser in het Turkije in 2018 en het verblijf in het buitenland in de periode van 2003 tot 2009 onjuist heeft vastgesteld. Nu deze feiten door verweerder (in sterke mate) in het nadeel van eiser zijn meegewogen in de beoordeling of er sprake is van familie- en gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM tussen eiser en zijn moeder en in de belangenafweging ten aanzien van het privéleven van eiser, is het bestreden besluit ondeugdelijk gemotiveerd tot stand gekomen.
10. Uit het voorgaande volgt dat het beroep gegrond is. Het bestreden besluit dient (reeds) wegens strijd met artikel 7:12 van de Awb te worden vernietigd. Verweerder dient een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank zal daarom geen oordeel geven over de overige beroepsgronden.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat het besluit wordt vernietigd. Verweerder moet een nieuw besluit nemen met inachtneming van deze uitspraak.
12. Het verzoek om een voorlopige voorziening worden buiten zitting afgedaan en niet-ontvankelijk verklaard, nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van de vereiste connexiteit. [10]
13. Omdat het beroep gegrond is, veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 2.721,-. [11]

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 15 maart 2024;
- draagt verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.721,-.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.C. Laagland, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. A. Drageljević, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Uitspraak van de rechtbank Den Haag van 7 juni 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:6046.
2.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 26 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3594.
3.Volgens paragraaf B7/3.8.1. van de Vreemdelingencirculaire 2000 neemt verweerder enkel familie- of gezinsleven aan als bedoeld in artikel 8 van het EVRM en op grond van artikel 3.13, tweede lid van het Vreemdelingenbesluit 2000 tussen ouders en hun meerderjarige kinderen als sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie (‘more than normal emotional ties’).
4.Eiser verwijst naar de uitspraak van de Afdeling van 20 november 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4630.
5.Eiser verwijst naar het arrest Pormes t. Nederland van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 28 juli 2020, ECLI:CE:ECHR:2020:0728JUD002540214.
6.Algemene wet bestuursrecht.
7.Eiser verwijst naar het arrest Ararat van het Europees Hof van Justitie (EU HvJ) van 17 oktober 2024, ECLI:EU:C:2024:892.
10.Op grond van artikel 8:81 en artikel 8:83, derde lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
11.1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1.