ECLI:NL:RBDHA:2025:12171
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van de aanvraag voor een verblijfsvergunning op basis van medische behandeling en de toepassing van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier met als doel medische behandeling. De aanvraag werd afgewezen door de minister van Asiel en Migratie op 18 juli 2024, en het bezwaar van eiser werd bij besluit van 8 oktober 2024 eveneens afgewezen. De rechtbank heeft de zaak op 3 juni 2025 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, maar de verweerder niet. Eiser, geboren in 1970 en van Syrische nationaliteit, heeft eerder asiel aangevraagd, maar deze aanvragen zijn afgewezen op basis van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag, omdat hij verklaard heeft zijn nicht te hebben verkracht. De rechtbank heeft eerder beslissingen van de hoogste bestuursrechter bevestigd, die de toepassing van artikel 1F in deze zaak hebben vastgesteld.
Eiser heeft in beroep aangevoerd dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met het feit dat het vermeende strafbare feit meer dan 20 jaar geleden heeft plaatsgevonden en dat hij in Syrië nooit is veroordeeld. De rechtbank oordeelt echter dat de eerdere uitspraken voldoende rekening hebben gehouden met deze omstandigheden en dat er geen nieuwe feiten zijn die aanleiding geven om van de eerdere conclusies af te wijken. De rechtbank concludeert dat de persoonlijke omstandigheden van eiser, waaronder zijn medische situatie, niet tot een andere conclusie kunnen leiden, aangezien hij uitstel van vertrek heeft gekregen op basis van artikel 64 van de Vreemdelingenwet. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst de proceskosten af.