In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 mei 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de intrekking van een verblijfsvergunning asiel. De eiser, van Iraakse nationaliteit, had eerder een verblijfsvergunning asiel gekregen, maar deze werd met terugwerkende kracht ingetrokken op grond van artikel 32 van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser kort na de bekendmaking van het bestreden besluit op 3 maart 2023 naar Irak is vertrokken en sindsdien geen contact meer heeft gehad met zijn gemachtigde. Hierdoor heeft de rechtbank geoordeeld dat de eiser geen procesbelang meer heeft bij de beoordeling van zijn beroep tegen de intrekking van de verblijfsvergunning en het terugkeerbesluit. De rechtbank heeft de zaak op 8 april 2025 behandeld, maar de eiser is niet verschenen. De rechtbank concludeert dat er geen rechtens te beschermen belang meer is en verklaart het beroep niet-ontvankelijk. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.